Lezing in Aalten
ID
ar041
Language
NL
Total length
01:15:56
Count
1
Bible references
unknown
Description
unknown
Automatic transcript:
…
Verlieve onze Vrouw, en laat onze zwijgen.
Onze jubel, onze vrouw, in wachten hier uvereen.
Wij zinnen op uw zwijgen, kom met de riemen hier.
Wij vreunen zijn uw zwijgen, we wonen zieken hier.
Kom, onze vrouw, uvereen, met ons op het verschoen.
Kom, op uw liefde sturen, en de weg van vermoeien.
Kom, onze vrouw, op uw zwijgen, en de weg van vermoeien.
Kom, op uw liefde sturen, en de weg van vermoeien.
De kanker is gezaagd, voor in de lichtstroom.
De koninklijke vrouw, en in de lichtstroom.
Wij zinnen op uw zwijgen, kom met de riemen hier.
Kom, op uw liefde sturen, en de weg van vermoeien.
Het was de bedoeling voor deze avond een soort inleiding te geven over de beschouwing
van de drie laatste liederen Hama'a Lot in het boek van de psalmen, dus psalm 132, 133 en 134.
En aan het begin daarvan lees ik op wens dus de laatste drie psalmen die dus het onderwerp van onze beschouwing morgen zullen zijn,
volgens deze nieuwe vertaling die in die kleine gele boekjes afgedrukt is voor psalm 132 tot en met psalm 134.
Jehovah, lees ik in plaats van Yahweh, Jehovah, gedenk voor David aan al zijn ellende,
hoe hij Jehovah's woer, de machtige Jacobs, een gelofte deed.
Ik zal niet komen in de tent van mijn huis, ik zal niet klimmen op de sponde van mijn bed,
ik zal geen slaap geven aan mijn ogen, aan mijn oogleden geen sluimering,
totdat ik een plaats gevonden heb voor Jehovah, woningen voor de machtige Jacobs.
Zie, we waren in Efrata, wij vonden haar in de velden van het woud.
Laten wij ingaan in zijn woningen, laten wij ons neerbuigen op de voetbank van zijn voeten.
Sta op, Jehovah, tot uw rust, gij en de ark van uw sterkte.
Laten uw priesters bekleed worden met gerechtigheid en uw vromen jubelen.
Omwille van David, uw knecht, wijs het aangezicht van uw gezalfde niet af.
Jehovah heeft aan David geschoren in waarheid, hij zal daarvan niet afwijken.
Van de vrucht van het uw lichaam zal ik op uw troon zetten.
Als uw zonen mijn verbond bewaren en mijn getuigenissen die ik hun leer,
zullen ook hun zonen voor altijd op uw troon zitten.
Want Jehovah heeft Sion verkoren, hij heeft het begeerd tot zijn woonplaats.
Dit is mijn rust voor altijd, hier zal ik wonen, want ik heb haar begeerd.
Haar voedsel zal ik rijkelijk zegenen, haar behoeftigen zal ik met brood verzadigen,
en haar priesters zal ik met heil bekleden en haar vromen zullen luid jubelen.
Daar zal ik de horen van David doen uitspruiten.
Ik heb een lamp bereid voor mijn gezalfde, zijn vijanden zal ik bekleden met schaamte,
maar op hem zal zijn kroon bloeien.
Psalm 133, een trappenlied van David.
Zie hoe goed en hoe liefelijk is het dat broeders eendrachtig samenwonen.
Het is als de kostelijke olie op het hoofd die neerdaalde op de baard van Aaron,
die neerdaalde op de zomen van zijn kleren.
Het is als de douw van Herman die neerdaalt op de bergen van Sion,
want daar heeft Jehovah de zegen geboden, leven tot in eeuwigheid.
Psalm 134, een trappenlied.
Zie looft Jehovah al gij knechten van Jehovah,
die in het huis van Jehovah staat in de nachten.
Heft uw handen op in het heiligdom en looft Jehovah.
Jehovah zegene u uit Sion, hij die hemel en aarde gemaakt heeft.
Tot zover dus de tekst van de psalmen die wij morgen, zo de heer wil, zullen overdenken.
Maar deze avond is het mijn bedoeling, ik hoop dat het niet te moeilijk wordt,
om een inleiding over al de liederen hama'alot te geven, dus vanaf psalm 120.
Het zijn dus in het geheel 15 psalmen die deze titel dragen en ik kom daar spoedig op terug.
Algemeen gezegd is het boek van de psalmen wel het boek uit het oude testament,
dat ons als christenen, ja men kan zeggen dat alle gelovigen van alle tijden,
wel het meeste van alle oud-testamentische boeken heeft aangesproken.
En de reden daarvan is zo eenvoudig als mooi.
Het is wel daarom dat wij in de psalmen door de heilige geest geïnspireerde uitdrukkingen van gevoelens,
gedachten, van allerlei soorten, van vreugde tot leed, van geluk tot verdrukking vinden
en door de heilige geest geïnspireerd.
En dat is het mooie daarin, dat wij, dat alle gelovigen denk ik van alle tijden,
in de ene of de andere psalm zichzelf zo vaak en zo gemakkelijk weer terugvinden.
Omdat er wel geen situatie is waar een gelovige in kan raken,
waar niet een van de psalmisten al iets over geschreven heeft,
omdat hij in dezelfde of zelfs nog moeilijker omstandigheden verkeerd heeft.
Maar, om het boek te begrijpen, deze 150 gezangen die in het boek van de psalmen,
in deze vijf boeken zijn samengevat, om daar de constructie, de opbouw en de strekking van te begrijpen,
dat is een heel andere zaak.
En daar zijn in de loop van de duizenden jaren ook misschien wel zoveel pogingen gedaan
om een verklaring te geven van de zin en de strekking en het doen van het boek van de psalmen.
Ik zeg niet dat ik ze allen gelezen heb, verreweg zeker niet, maar wat je daarvan in het algemeen leest,
dat is eigenlijk een bankrotverklaring.
De meeste beroemdste uitleggers, ik spreek niet van Broeders uit Rotterdam, daar kom ik zo straks op terug,
zeggen wij weten helemaal niet wat daar voor een orde in zit in deze psalmen.
En het is ook geen wonder dat het menselijk verstand de orde en de ware strekking van de psalmen niet kan doorgronden.
Het lijkt een aaneenreiging van allerlei, een bonte aaneenreiging op het eerste blik voor het verstand.
En toch is het niet zo.
Toch is er een orde in deze boeken die alleen al door de onderdeling in vijf gedeelten tot uitdrukking komt.
Net zoals de vijf boeken van Mozes, de Pentateuch, uit vijf delen bestaat, zo bestaat ook het boek van de psalmen uit vijf delen.
En er is een heel gemakkelijke en begrijpelijke verklaring voor wat de bedoeling van de Heilige Geest in deze psalmen is.
En dat is profetie.
Dat is het trefwoord voor de verklaring van de psalmen.
Pro-fe-tie.
En dan moeten wij natuurlijk ook weten dat in principe de profetie zich bezighoudt niet met de hemel, maar met de scheppen.
Niet met de gemeente als een hemelslichaam,
maar met Israël als het aardse volk van God en de dingen die daarmee in verband staan.
En dat is de simpele en alleen geldige sleutel voor de psalmen.
Het is al vaak geschreven.
Broeder Darby heeft het, geloof ik, voor het eerst duidelijk opgeschreven.
En dan kunnen wij dat laanlezen dat in het boek van de psalmen, in deze vijf boeken van de psalmen,
de hele geschiedenis van het geestelijke herstel van het volk van Israël ons voorgesteld wordt.
Dat is de simpele inhoud van het boek van de psalmen.
Het geestelijke herstel dat dus nog toekomstig is, profetisch, van het aardse volk Israël.
Om het even heel kort te zeggen, in het eerste boek, daar vinden wij het toekomstig overblijfsel
nog in een toestand zoals de Heer het beschrijft in Matthäus 24, voordat de grote verdrukking begint.
En het is interessant dat altijd de eerste psalm van elk boek,
en zelfs daar het eerste vers van elk eerste psalm van elk boek eigenlijk de sleutel voor het hele boek geeft.
En zo zien wij, om het even heel in het kort te doen, door te gaan, voordat wij op de lieder in Hamaalot komen,
dan zien wij dat in het eerste boek de eerste psalm begint met het woord, met het bekende vers
Wel gelukzalig is de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, nog staat op de weg der zondaren,
nog zit in het gestoelte der spotters.
Dat is de beschrijving van een trouw en gelovig jood in de toekomst,
die zijn plaats te midden van zijn volk inneemt, zoals de Heer het graag ziet bij zijn volk.
Wij zien dan dat in het tweede boek, dat begint met psalm 42,
dat is in de Nederlandse Bijbels, zie ik net, niet overal aangegeven.
Maar het is een indeling, deze indeling, die niet door menselijke ordenstreven ingevoerd is,
net zomin als de opschriften van de psalmen.
Dat zijn ook geïnspireerde, door de geest geïnspireerde opschriften,
die dus niet verklaringen van later tijd zijn, die dus mee bij de tekst behoren.
En daar zien wij in psalm 42, waar het tweede boek begint,
dat dit overblijfsel van Israël in de toekomst in de grote verdrukking komt.
En dan begint het eerste vers van psalm 42, na deze inleiding en onderwijzing
voor de operazangmeester onder de kinderen van Korach,
gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen,
also schreeuwt mijn ziel tot u o God.
Het overblijfsel is nu in die staat waarvan de Heer Jezus zegt,
dat zij moeten vluchten in de woestijn en op de bergen,
voor de aanval van de antichrist die daar zich zal meester maken van het hele volk.
Dus daar hebben wij hier in deze psalmen de grote verdrukking.
Maar dan komt het derde boek, en dat begint bij psalm 73.
En daar staat een psalm van Asaf.
Voorzeker is God voor Israël goed voor degenen die rein van harten zijn.
Daar zien wij het eindelijke herstel van dit overblijfsel,
dat die grote verdrukking achter zich heeft in de gemeenschap met God in dat land.
En dan komt het vierde boek, dat begint bij psalm 90.
En dat is dan tegelijk de oudste psalm die wij überhaupt hebben,
het gebed van Mozes, de man Gods.
Heere, gij zijt ons geweest, een toevlucht van geslacht tot geslacht.
Daar zien wij dus dat het duizendjarig rijk begint,
dat God werkelijk de toevlucht voor de laatste tijd van deze wereld,
de laatste duizend jaren zal zijn.
En wij vinden dan ook in de volgende psalmen, dat de Heere regeert.
Dat hij zijn eerstgeboren zoon inbrengt in de wereld.
En dat dan vele psalmen in de volgende reeks,
psalm 97 bijvoorbeeld, psalm 93 al,
de Heere regeert, hij is met hoogheid bekleed.
Dat is nu niet het geval.
En dat zal ook niet het geval zijn voordat de gemeente opgenomen is,
en ook niet onmiddellijk daarna.
Het zal pas het geval zijn na de verschijning van de Heer Jezus in heerlijkheid,
dus een tijd na de opname van de gemeente,
en hij dan de ware koning der koningen zal zijn om te heersen over deze wereld.
En dan komt het laatste boek, dat begint bij psalm 107.
Geloof de Heer, want hij is goed, want zijn goede tierenheid is in de eeuwigheid.
Dit vijfde boek is ongeveer, kunnen wij zeggen, zoals ook het boek Deuteronomium,
een terugblik en een samenvatting van alle wegen van God met zijn aardsvolk.
Dat zijn dus in korte woorden, en meer wil ik daar ook niet over zeggen,
en in de grote lijnen van de indeling en de structuur van dit eigenlijk grote boek van 150 kleine eenheden, de psalmen.
Maar nu in dit vijfde boek hebben wij vanaf psalm 120 tot psalm 134, dus deze liederen Hamalot.
En deze, als er al in de christenheid, ook in de meest geleerde boeken,
grote verschillen van uitleg zijn over de strekking van het hele boek van de psalmen,
dan is het bijna net zo erg ten opzichte van de liederen Hamalot.
Dit woord, dit Hebreeuwse woord Hamalot, betekent in het verband met shier lied dus eigenlijk een lied van de opgangen.
Lied van de opgangen. Dat betekent eigenlijk het woord Hamalot. Lied Hamalot.
En nu is de vraag geweest, en voor velen nog, wat zijn dat nu voor opgangen waar deze liederen van spreken?
Want zij hebben alle vijftien liederen Hamalot deze titel, een lied Hamalot.
In deze nieuwe vertaling die ik voorgelezen heb staat een trappengezang of trappenlied.
En er zijn dus al verschillende, en dat zou ook zo vertaald kunnen worden,
want het woord ma'allah of ma'allee dat wordt ook als trap of stoep vertaald in andere plaatsen in de Bijbel.
Het wordt ook bij voorbeeld gebruikt, en daar zijn we al bij één verklaring, niet de eerste, de beste, maar één die tamelijk verbreid is,
dat dit woord ma'allah of ma'allee dat wordt ook gebruikt voor de graden van de zonnewijzer van Achaz,
die in de ziekte van Hiskia tien graden terug moest springen. Daar staat dus tien Hamalot.
En er zijn dus uitleggers die hebben dat daarmee willen verbinden, wat eigenlijk een beetje, mij schijnt het een beetje gezocht,
want ten eerste zijn het daar tien liederen, maar dan zeggen ze ja, maar Hiskia heeft vijftien jaren erbij gekregen na zijn ziekte.
Nou het is een beetje, wij gaan daar niet zo diep op in.
Een zeer gebruikelijke verklaring is die dat men zegt, het zijn liederen die Israël gezongen heeft,
als zij bij de drie grote feesten, wanneer zij in Jeruzalem moesten samenkomen, optrokken naar de stad.
Waarvan wij in Psalm 122, dat wordt dan ook weleens aangehaald, een voorbeeld vinden,
waar het staat in 122 vers 1, ik verblijf mij in degene die tot mij zeggen, wij zullen in het huis des heren gaan,
onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem.
Jeruzalem is gebouwd als een stad die wel samengevoegd is.
Soms staat er in vertaling een hooggebouwde stad, en Jeruzalem is ook een hooggebouwde stad,
die boven op een berg is, het gaat altijd omhoog.
Maar het probleem is dat nergens nog in de Bijbel, nog ergens buiten de Bijbel,
bij de Joden iets te vinden is daarover dat deze liederen bij het optrekken naar die drie feesten gezongen zijn.
Een derde uitleg of verklaring is dat men zegt, volgens Ezekiel zijn in de nieuwe tempel,
aan het buiten voorhof zeven trappen en aan het binnen voorhof acht trappen, samen vijftien.
Dus dat komt daarmee overeen. Maar ja, dat is dus nog toekomstig. Ik geloof het ook niet.
Wat betekent nu deze opgang, hama'alot?
Ook hier is de verklaring niet, denk ik, in het uiterlijke te zoeken.
Ma'alot betekent opgang, opklimming.
En dat is de inhoud van dit woord, opgang, opklimming.
Dat is ook tegelijk de verklaring van deze liederen.
Want het gaat hier in principe om hetzelfde wat het onderwerp van het hele boek van de Psalmen is.
Het herstel van Israël niet in zijn oude staat,
maar in een staat die in volkomen overeenstemming met zijn God Jehovah de Heer is.
En daar is, als wij de toestand van dat volk in die tijd zien, en als wij de toestand van dat volk vandaag zien,
daar is werkelijk van opklimming sprake.
Dat dit volk uit de grote verwijdering van God, ver van God, zo zijn zij nu,
zij zullen nabijgebracht worden en zij zullen hem aanschouwen die zij doorstoken hebben,
zullen weklagen, maar dan daarna de vreugde van de gemeenschap met hem die van oudsher hun God Jehovah is genieten.
Dat is de inhoud van deze Psalmen.
En nu is de vraag, ja wat heeft ons dat nu te zeggen?
Nu, zoals alle teksten die met de profetie bezig zijn, is daar altijd een strekking,
zowel voor ieder persoonlijk, maar ook voor de christenheid, en ik zeg bewust een strekking,
een soort toepassing, want deze dingen, de Psalmen, überhaupt de profetie, heeft het nooit met de gemeente te maken, nooit.
Er is geen enkele oud-testamentische profetie die het met de gemeente te maken heeft.
Heel eenvoudig, waarom niet?
Hoewel ook daar vele uitleggers van oudsher de toepassing van de profetie op de gemeente gemaakt hebben,
omdat zij niet gezien hebben dat Israël een toekomst heeft.
Maar de verklaring is eigenlijk nog veel eenvoudiger, omdat zoals Paulus zegt,
de gemeente in het oude testament een geheim geweest is, een verborgenheid,
die in de tijden voor de komst van de Heer en voor de komst van de Heilige Geest op aarde niet geopenbaard was.
Er is geen woord van openbaring over de gemeente in het oude testament.
Dat is voor sommigen soms wel eens verbazingwekkend, want ze zeggen, ja wij lezen toch zo vaak dingen uit het oude testament.
Ja, dat mogen wij ook wel, dat mogen wij wel toepassen.
En er zijn ook types van de gemeente in het oude testament.
Als ik denk aan Rebecca, de vrouw van Isaac, dat is een type van de gemeente,
maar een type is geen openbaring.
Niemand die dat in die tijd gelezen heeft, heeft daarin iets gezien van de gemeente.
En de joden zien het nog vandaag niet.
En het grootste deel van de christenheid ziet het vandaag ook nog niet.
Maar we gaan nu niet op de typen in.
Ik zeg dat alleen maar om duidelijk te maken dat openbaring iets onthullen heet.
Iets duidelijk openbaar maken.
Terwijl een type altijd iets verhulst is.
Waar iemand met geopende ogen achteraf de strekking van kan zien.
Maar niet iemand die deze openbaring niet kent.
Dus de liederen Hama en Alot hebben hun onmiddellijke doel, als onmiddellijk doel het herstel van het volk Israël.
In de toestand die in het duizendjarig rijk zal zijn,
waren zij werkelijk, zoals God zegt in Zachariah,
jij bent mijn God en ik zal zeggen, jullie zijn mijn volk.
Maar die toepassing op ons, die is er dus.
En vandaar kunnen wij ieder persoonlijk deze psalmen op ons toepassen.
En dat is iets wat zeker ook velen al ervaren hebben en daarvan genoten hebben.
Maar wij kunnen het ook op de gemeente als zodanig, want die is ook in een groot verval geraakt, toepassen.
En om dat even duidelijk te maken, wat hier de inhoud van deze psalmen is, wil ik die dan even doorgaan.
Het zijn wel een heleboel psalmen, maar ik denk dat wij dat misschien toch wel voor degenen die daar iets dieper op in willen gaan
en om daar een kleine voorbereiding te hebben voor morgen,
dat het toch nuttig is om deze vijftien psalmen even door te gaan.
Het zijn immers allemaal bekende psalmen.
Deze vijftien psalmen zijn dus ook weer in vijf groepen ingedeeld.
Of in te delen zullen ze het zo zeggen, want daar is niet uiterlijk aangegeven dat er nu vijf groepen zijn.
Maar wij zullen zien dat het werkelijk vijf groepen zijn die vijf verschillende trappen in dit proces van herstel uit de verte,
uit de verwijdering van God, tot in zijn nabijheid, in zijn gemeenschap doorlopen worden.
En de eerste groep van de eerste drie psalmen, dat is dus psalmen 120 tot 122,
die hebben als thema, zou je kunnen zeggen, het verlangen naar een toevlucht.
Daar zie je dus de uitdrukking van de wens en zo is het dus niet helemaal een parallel met die vijf boeken van de psalmen.
Het is niet, het is ook wel vijf groepen, maar de inhoud is niet parallel,
dat je kunt zeggen, eerste groep, Lieder en Hamalot, gelijk aan het eerste boek van de psalmen.
Dat is niet helemaal het geval.
Dan zou het ook een soort herhaling zijn, en Gods woord herhaalt zich nooit.
Het is dus een andere benadering hier.
Hier zien wij in de eerste groep dus gelovigen die in een grote nood en moeilijkheden zijn.
Gelovige joden, in wie het hart het verlangen is om een toevlucht te vinden.
Psalm 120, Ik heb tot de Heere geroepen in mijn benauwdheid en Hij heeft mij verhoord.
Dat is het eerste vers.
Daar zien wij dus dit verlangen van de zielen van hen die in nood en Godsverwijdering zijn,
dat zij weer zich bezinnen om terug te vinden naar hun God.
Ja, en dat is dan de Heer Jezus, hun Messias, die zij verworpen.
Waarvoor zij gezorgd hebben dat Hij gekruisigd werd.
Dat is het.
En daar zal een verlangen in de toekomst, dus na de opname van de gemeente, opkomen.
Om dit, deze toevlucht bij Hem te vinden.
De nood komt daarin tot uitdrukking waarin zij verkeren.
Dat is het inhoud eigenlijk van de eerste psalmen.
De hele groep, dus het verlangen naar de toevlucht, eerste psalm 120,
de nood, de benauwdheid, waarin zij verkeren en toch verhoring vinden.
Maar dan zien wij in psalm 121, de tweede trap, de bescherming van God.
Dat God degene de enige is die hen uit deze benauwdheid, uit deze nood, naar die toevlucht toe kan brengen.
En die uiteindelijk zelf hun toevlucht is.
Psalm 121 begint met de woorden, ik hef mijn ogen op naar de bergen.
En dan heet het in de oude Statenvertaling, van waar mijn hulp komen zal, punt.
En ik geloof met vele vertalers, ook Darby heeft het zo vertaald.
Die heeft het zo vertaald, ik hef mijn ogen op naar de bergen, punt.
Van waar zal mijn hulp komen.
Want die komt niet van de bergen.
De hoge bergen, dat zijn altijd beelden van aardse machten.
Maar die kunnen nog Israël helpen, maar die kunnen ons ook niet helpen.
Dus daar hoeven wij de ogen niet naar op te heffen.
Maar van waar zal die hulp dan komen.
Mijn hulp, vers 2, is van de Heere die hemel en aarde gemaakt heeft.
Dus daar zien wij dat de ziel al een stap verder is.
Dat uit de benauwdheid nu de blik op de Heer gericht wordt.
En dat hij als de bescherming en de uitredding uit de benauwdheid, uit de nood gezien wordt.
En dan komt de derde psalm in dit eerste gedeelte, psalm 122.
En daar zien wij dat onze doel al voorgesteld wordt.
Ik verblijf mij in degene die tot mij zeggen, wij zullen in het huis des Heren staan.
Daar wordt dus in het eerste gedeelte van deze drie liederen Hama'alot ons al het einddoel voorgesteld.
Wij zullen in het huis staan.
Het is nog toekomstig, we zijn er nog niet.
Maar het doel staat voor ogen.
En ik denk als wij morgen over deze laatste drie psalmen zullen spreken, 132, 33 en 34.
Dat wij dan ook niet alleen maar een persoonlijke toepassing mogen en kunnen maken.
Maar dat wij dat ook op de toestand van de hele gemeente mogen toepassen.
En dan hebben wij, ken ik broeders en zusters die precies ditzelfde al meegemaakt hebben.
De nood en de benauwdheid. Waar is de plaats?
Waar is de plaats waar de Heer mij wil hebben?
Ze zijn helemaal door elkaar geraakt.
Door alle invloeden die er geweest zijn.
En soms nog zijn.
Maar dan zien wij hier ook de weg tot herstel.
Hoe mooi is dat?
Dus het eerste gedeelte, de eerste drie psalmen, daar zien wij het verlangen naar de toeglucht.
En het is ook mooi dat in de derde psalm, dus psalm 122, als het doel voorgesteld werd, voor het eerst ook de naam van Jeruzalem voorkomt.
Psalm 122, geen Jeruzalem. Psalm 120, geen Jeruzalem. 21, ook niet.
122, vers 2, onze voeten zullen staande zijn in uw poorten.
O Jeruzalem, vers 6, bid om de vrede van Jeruzalem.
Daar hebben wij twee keer de naam Jeruzalem, dus de plaats waarvan God in Deuteronomium 12 al gezegd had, dat hij deze plaats, zonder de naam te noemen.
Want zij moesten hem zoeken, dat zullen wij ook nog zien in Psalm 132.
God heeft niet gezegd, Jeruzalem is de plaats.
Dat heeft hij pas gezegd toen Jeruzalem gevonden was, toen David en Salomo samen dat werk voltooid hadden.
Toen zegt hij, dit is de plaats. Maar voor die tijd, zegt hij altijd, die, Deuteronomium 12, vers 4, een heel belangrijk vers, die plaats zult gij zoeken.
In het Duits staat, een beetje verzwakt, afgezwakt, opzoeken.
Maar er staat in principe, zoeken. En ze moesten hem zoeken.
Dat wordt je niet in de schoot gelegd, en dat is vandaag precies zo.
Ook als je daarin groot geworden bent.
Dat wordt je niet in de schoot gelegd.
Menig een heeft het al zomaar weggegooid.
Omdat hij het niet gezocht heeft.
En omdat hij het niet gevonden heeft.
Jeruzalem, het beeld, de uitdrukking van de stad van God.
Het centrum van het aardse volk.
En het beeld van de plaats, waar de Heer in het midden is, van het hemelse volk.
De tweede groep van drie psalmen, is psalm 123 tot en met psalm 125.
En daar is het onderwerp van deze drie psalmen, een stap verder.
Dus niet meer het verlangen naar een toevlucht.
Maar het vertrouwen op de Heer.
En dat is dus niet parallel met de indeling van de vijf boeken van de psalmen.
Heel andere indeling. Maar toch een groei.
Je hebt eerst het verlangen.
En dan wordt door de Heilige Geest in de ziel, het vertrouwen op de Heer gewekt.
En dat zien wij in vers.
Wat voor een manier dat gebeurt, dat wordt ons nu in deze drie psalmen voorgesteld.
In psalm 123, daar wordt gezegd.
Ik hef mijn ogen op, niet tot de bergen, maar tot u die in de hemelen zijt.
Daar wordt dus niet meer gezocht.
Hij heeft het doel al voor ogen.
Ik hef mijn ogen op tot u die in de hemelen zijt.
Dat is de ware hulpbran.
God in de hemel is de enige hulpbran.
Ook voor degene die nu nog in moeilijkheden verkeren.
Het is niet zo, je kunt met deze broeder spreken.
En met deze broeder of met deze zuster.
En het zou kunnen zijn dat iedereen wat anders zegt.
Al naar gelang waar en hoe hij staat.
De ware hulpbran is alleen onze Heer, onze God en Vader.
Door zijn geest en door zijn woord.
En dan zien wij in psalm 124, de tweede van deze tweede groep.
De weg van redding, de weg van hulp.
Waren het niet de heren die bij ons geweest zijn.
Zegt nu Israël.
Waren het niet de heren die bij ons geweest zijn toen de mensen tegen ons opstonden.
Dan zouden zij ons levend verslonden hebben toen hun toren tegen ons ontstond.
Waren het niet dat de heren bij ons geweest zijn.
Dan waren wij allemaal omgekomen, zo zeggen zij.
En zeggen daarmee, brengen daarmee tot uitdrukking wie de redding is.
En wij begrijpen heel goed denk ik, zonder dat ik daar nu te veel woorden over hoef te maken.
Hoe dat ook zijn toepassing in de huidige tijd op de gelovigen heeft en kan hebben en heeft.
Hoewel het eigenlijk beschrijft dat wat Israël, het Joodse overblijfsel in de toekomst zal doormaken.
En dan komt hier ook weer de derde psalm in deze tweede groep, psalm 122.
En daar zien wij dan al dat die volmaakte veiligheid ons voorgesteld wordt.
Deze plaats, nee niet de plaats, maar meer de veiligheid van het hart en van de ziel bij hem die ons alleen veiligheid kan geven.
Dat kan geen mens.
Wie op de Heren vertrouwen zijn als de berg Sions die niet wankelt maar blijft in eeuwigheid.
Tegelijk zien wij ook hier weer in de laatste psalm van de tweede groep dat hier weer Sion, dat hier weer Jeruzalem.
Dus altijd het doel voor ogen voorgesteld wordt.
Het is zeer opmerkelijk, psalm 122 hebben wij die naam, Jeruzalem twee keer.
Hier psalm 125 en daartussen niet.
Altijd bij de eerste drie groepen, ook bij de volgende, in de laatste psalm van deze groepen.
Waar dus altijd ons voorgesteld wordt, dat doel mogen wij nooit uit het oog verliezen.
Hier staat dus rondom Jeruzalem zijn bergen fest twee, al zo is de Heren rondom zijn volk.
Dat is dus de volmaakte veiligheid die alleen bij hem gevonden wordt.
Dan komen wij tot de derde groep van drie psalmen, psalm 126 tot 128.
En daar wordt dus de actieve ommekeer, de actieve, de feitelijke terugkeer en de uiteindelijke zegen ons voorgesteld.
En dat begint dan in psalm 126 met de woorden, toen de Heren de gevangenen Sions wederbracht waren wij gelijk degenen die dromen.
Dus hier in deze psalm, geschiefkundig, is dit dus een psalm die na de Babylonische ballingschap geschreven is.
In de tijd van Ezra.
Velen zeggen ook dat Ezra degene is die de laatste hand onder de leiding van de geest gelegd heeft aan de psalmen.
Net zo ook als ook aan het boek der chronieken.
Omdat het einde van de chronieken, dat komt haast overeen met het begin van het boek Ezra.
Vandaar dat men aanneemt, hoewel het niet zo belangrijk is, dat Ezra, maar hij leefde na de ballingschap, en daar gaat het hier om.
De laatste, onder de leiding van de geest, de laatste hand aan de samenstelling van dit geïnspireerde boek de psalmen gelegd heeft.
Net als bij de chronieken.
En hier hebben wij dus feitelijk een psalm die na de ballingschap geschreven is, toen zij terugkwamen, toen waren zij als dromenden.
Ze konden het helemaal niet voorstellen dat het werkelijk geworden was.
Broeders en hoe vaak heb ik niet met broeders en zusters gesproken, die mij haast hetzelfde gezegd hebben toen zij de plaats van samenkomen gevonden hadden.
Ze konden het helemaal niet begrijpen dat de Heer hun deze weg geleid had.
En hij doet het ook vandaag nog.
Dus hier hebben wij de terugkeer.
Dan in de tweede psalm van deze derde groep, in vers 127, daar wordt ons dus al een beeld geschetst van hoe God zijn volk ziet.
Psalm 127, daar zien wij het huis.
Hier zien wij het huis.
Natuurlijk is hier in de eerste plaats een menselijk huis bedoeld.
Maar wij begrijpen goed dat dit een toepassing heeft op het aardse huis, maar ook op het geestelijke huis van God.
Het is Hij die bouwt.
In 1 Korinther 3 wordt wel gezegd dat en iedere ziet toe hoe hij daaraan bouwt.
Dat wij daar ook een verantwoordelijkheid aan hebben.
En dat zien wij hier ook.
Dat dat alle twee met elkaar in verbinding gebracht wordt.
Waren het niet de heren Jehovah die bij ons, nee sorry, in psalm 127.
Zo de heren Jehovah niet het huis niet bouwt, te vergeefsarbeiden zijn bouwleden daaraan.
Dat hebben wij alle twee zijden.
En bij de menselijke verantwoordelijkheid, dat zijn de bouwleden.
Maar het belangrijke is dat het het huis des heren is dat Hij bouwt.
En dan hebben wij in psalm 128, weer de laatste psalm van een groep.
Aan het einde in vers 5.
De heren zal u zegenen uit Sion.
En gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen.
Weer twee keer deze naam van de stad.
En nu wordt ook net als in psalm 125, nu voor de tweede keer al, Sion genoemd.
Waarin, wat in principe in vele plaatsen volkomen identiek met Jeruzalem is.
En toch was het oorspronkelijk niet hetzelfde.
Oorspronkelijk was Sion de naam van de brug die David veroverd heeft.
En die lag niet daar waar men vandaag de berg Sion bij Jeruzalem plaatst.
Op de stadsplattegronden etc.
En ook wat zo verteld wordt, die ligt veel verder weg.
Dat is niet de oorspronkelijke en waarom dat gebeurd is, dat is een hele lange geschiedenis.
Dat die naam van plaats veranderd is.
Het oude Sion, dat was de heuvelrug, zeg maar, die bergrug die ten zuiden van de tempel plaats was.
Waar David de brug van de Jebuzieten veroverd heeft.
Dat was de stad Davids, de brug Sion die hij veroverd heeft.
En vandaar is dat dan overgegaan op de tempel.
En dan uiteindelijk zelfs op de hele stad.
En toch komt in deze naam Sion altijd de verhouding van David tot zijn stad, tot uitdrukking.
De liefde die deze koning, die naar het hart van God was, voor deze plaats had.
Waar hij uiteindelijk ook op de dorstvloer van Ornan, de plaats van aanbieding het altaar gevonden heeft, aan deze plaats gegeven heeft.
Dus het is altijd Sion, de toeneiging, de liefde, de gevoelens die daarin liggen als de naam van Jeruzalem genoemd wordt.
En dan hebben wij in Psalm 128 dus de familie.
Wel gelukzalig is een ijgerik die de Heere vreest, die in zijn wegen wandelt, want gij zult eten, de arbeid u verhandelen.
Wel gelukzalig zult gij zijn en het zal u wel gaan.
Uw huisvrouw, uw kinderen, et cetera.
Daar wordt dus het hele familieleven ons voorgesteld onder het opschrift terugkeer en zegen.
De Heer in het Nieuwe Testament, dat lezen wij zo vaak.
Geloof in de Heer Jezus en gij zult gered worden, gij en uw huis.
Dat is de wens van de Heer, gij en uw huis.
En dat zien wij in deze psalm hier, gij en uw huis.
Natuurlijk zou je kunnen zeggen, ja maar iedereen moet zich toch zelf bekeren, ja dat is zo.
Maar het is toch niet de wens van de Heere dat uit een gezin of uit een familie maar enkelen, een enkeling tot bekering komt.
Het is zijn wens, zijn wil dat alle mensen tot bekering komen, maar ook dat het hele gezin tot hem komt.
En daarom mogen wij, omdat dit een soort belofte van de Heer is.
Geloof!
Dat is een belofte die de Heilige Geest ons gegeven heeft.
En daarom mogen wij daar, als ik deze toepassing even mag maken, ook voorbidden en mee rekenen.
En niet slap worden daarin.
En dan komt het vierde gedeelte van deze vijftien liederen nama alot.
En wij zien die opgang, dat dat werkelijk van psalm tot psalm en van groep tot groep, deze vijf groepen, een opklimming is in psalm 129 tot psalm 131.
En als wij in de vorige groep, psalm 126 tot psalm 128, de uiterlijke terugkeer, toen uit het ballingschap en in de toekomst ook van de Joden naar het land hebben.
Dan zien wij in de vierde groep het innerlijk herstel van dit overblijfsel.
En dat is ook in de toepassing voor ons van groot belang.
Wij kunnen namelijk uiterlijk heel goed een plaats innemen die naar de gedachten van de Heer is.
Maar de vraag is of wij dat ook innerlijk doen.
Uiterlijk daar zijn en innerlijk met het hart op de Heer in liefde tot hem zijn leven leiden.
En dat is het onderwerp van deze vierde groep nu.
De innerlijke toebereiding nadat het uiterlijke in orde gekomen is, dat dat ook innerlijk in orde moet zijn.
En dat je niet maar zo daar zit, en wie zou dat velen van ons zijn als kinderen te midden van de gelovigen opgegroeid.
En ik hoop en wens, jonge mensen, dat jullie allemaal een soort of iets daarvan begrijpen kunt wat in deze Liederenhamaalot beschreven wordt.
Dat je ook ziet dat dat niet alleen maar daarmee afgedaan is dat je daar zit en zegt nou ik ben wel op de goede plaats.
En die anderen dat is allemaal verkeerd.
Kijk als je zo denkt dan toon je eigenlijk, ik hoop dat het niemand is die zo denkt, dat het innerlijk met jou nog niet in orde is.
En dat is dat toont ons dit hier, deze groep, deze vierde groep, dit innerlijke in overeenstemming komen met de gedachten van de Heer.
En daar zien wij in Psalm 129 dat daar ook een innerlijke benauwdheid, een innerlijke nood mee verbonden kan gaan.
Ik kan het mijzelf goed herinneren, dat is dus over 40 jaar geleden, dat ik zo met 19, 20 jaar, jaren met de broeders, met de ouders in de samenkomsten geweest,
opeens bij mij zo'n soort benauwdheid opkwam, is dat eigenlijk wel goed wat je daar doet.
Zo'n klein groepje.
En ik ben als kleine jongen tot mijn dertiende bij de baptisten opgegroeid.
Ben daar tot geloof gekomen door een evangelisatie en ben daar altijd nog blij en dankbaar voor.
En met dertien ben ik voor de eerste keer in een samenkomst van gelovigen geweest zoals wij die nu kennen.
In de naam van de Heer.
En dan ben ik zes, zeven jaar geweest, trouw, altijd meegegaan, gelovig.
En ook wel gezien, ja het is toch iets waar de Heer zijn eer krijgt en niet mensen.
En toch kwam deze vraag en dat brengt je dan ergens in een soort verdrukking.
Ergens innerlijk ben je dan niet meer rustig en niet meer vrij.
En weet je wat ik toen gedaan heb?
Mijn vader leefde niet meer, allang niet meer.
Toen ben ik naar mijn grootvader gegaan en heb hem dat gezegd.
En mijn grootvader dat was een heel lieve en in de goede zin van het woord eenvoudige broeder.
En die heeft mij uit zijn boekenkast twee hele dunne dingen gegeven.
Dat ene dat heette de gemeente naar Gods gedachten en in haar verval.
Dat is alleen lang niet meer gedrukt.
Hij zei lees dat maar eens door jong en dan kom je maar weer terug.
En toen heb ik dat boekje, dat heeft mij uit deze benauwdheid, uit deze verdrukking geholpen.
Het was dus in het Duits moet ik zeggen, het was dus een Duits boekje.
En daar heb ik elke Bijbel tekst die daar aangegeven was gelezen en daarover nagedacht.
Dat is sowieso als je een beschouwing leest en je leest over die aangegeven Bijbel teksten weg,
dan hoef je de hele beschouwing nog niet te lezen.
Dat zijn de goudstukjes in de beschouwingen, die aangegeven Bijbel teksten.
Want dat andere, dat is allemaal mensenwerk, mensenwoord.
Wat daar staat in die beschouwingen, dat is allemaal mensenwoord.
Maar die Bijbel teksten, dat zijn de goudstukken waarmee bewezen wordt of dat mensenwoord goed of niet goed is.
En toen werd mij uit die benauwdheid geholpen.
Toen werd het mij duidelijk dat het überhaupt niet op uiterlijk vertoon of uiterlijke grootheid
of uiterlijk indrukwekkende dingen aankomt, überhaupt niet.
Maar dat het aankomt daarop hoe het hart met betrekking tot de Heer Jezus staat.
Daartoe heeft mij dit lectuur geholpen.
En ik heb het aan mijn grootvader teruggegeven, ik heb gezegd, het is mij nu duidelijk.
Nou, toen heeft hij gelachen, hij was blij daarover.
En sindsdien, broeders, heb ik daar nooit weer enige twijfel over gehad.
Want de Heer wil niet dat wij twijfelen hebben.
Klein geloviger, zegt de Heer, waarom twijfelt hij?
En dat zegt hij nu ook nog.
Dus deze benauwdheid, deze verdrukking hier, dat is iets in Psalm 129,
dat moet je eigenlijk, ik zou haast durven zeggen, dat moet eigenlijk iedereen eens een keer doorgemaakt hebben.
Iedere gelovige moet dat eigenlijk eens een keer doorgemaakt hebben.
Met betrekking tot de plaats.
Want hij mag daar natuurlijk niet bij blijven staan.
En dat vinden wij ook in Psalm 130.
Daar zien wij dat deze benauwdheid voert tot zelfoordeel.
Tot zelfveroordeling.
Dat je werkelijk niet op anderen kijkt en zegt dit en dat, en dat bevalt mij niet, maar dat je op jezelf kijkt.
En zegt, hoe sta ik eigenlijk?
En dan kom je daartoe dat je zegt, ja, waar sta ik eigenlijk?
Uit de diepte roep ik tot u, Psalm 130.
O heren, heren hoor naar mijn stem, laat uw oren opmerkende zijn op de stem mijne smekingen.
Dat je werkelijk ziet, ik kan het niet.
Dat moet alleen de Heer geven en hij doet het ook.
En hij doet het ook.
En dan komt Psalm 131, en dan komt het doel van het innerlijk herstel.
De rust en de vrede.
En je zou kunnen zeggen, de rust en de bevrediging.
Dat gaat nog een stuk verder.
Bevrediging betekent dat je met iets volmaakt in vrede bent.
Dat je volmaakt tot rust gekomen bent.
Als je bevredigd bent.
Je zegt, ja, nu weet ik, nu heb ik het.
En dat is de inhoud van Psalm 131.
O heren, mijn hart is niet verheven en mijn ogen zijn niet hoog.
Ook heb ik niet gewandeld in dingen die mij te groot en wonderlijk zijn.
Kijk, daar is een ziel die is verootmoedigd.
En het wordt mij de laatste tijd, broeders en zusters, hoe langer hoe duidelijker.
In deze wereld, daar wordt ootmoed niet meer gekend.
Daar wordt dat zelfs als een menselijke zwakheid beschouwd.
Men weet helemaal niet wat ootmoed is.
Maar voor de Heer is er geen grotere, geen betere houding dan ootmoed.
Dat wij niet hoog van onszelf denken.
In de wereld wordt je, ik weet niet hoe het hier in Nederland is, maar in Duitsland wordt je alleen maar gepredikt.
Je moet jezelf in de eerste plaats stellen.
Jij bent het en niemand anders.
En die anderen, je moet je wil doorzetten.
Kijk, en zo is dat.
Dat is het tegendeel van ootmoed.
Maar onze Heer en Heiland, toen hij hier op aarde was, heeft hij zijn stem niet verheven in de straten.
Hij heeft het gebroken riet niet, het geknikte riet niet gebroken.
En de glimmende piet niet geblust.
En heeft gezegd, leer van mij, want ik ben zachtmoedig en ootmoedig van hart.
En dat zien wij hier.
Kijk, dat is de gezindheid die de Heer in het midden van zijn aardsvolk zal vinden.
Daar zal hij heen brengen.
En gelooft u dat hij dat niet ook in ons midden wil vinden?
En als het goed is, dan kan het niet anders zijn dat wij in ootmoed een de ander hoger achten aan onszelf.
En dat is een van de grootste zonden geweest van de laatste jaren die ons zo op de grond gebracht heeft, op de bodem gebracht heeft.
De hoogmoed van het hart en het gebrek aan ootmoed.
Maar als je ootmoedig bent, als wij werkelijk in gemeenschap met de Heer Jezus ootmoedig zijn, dan kan ons niets verstoren.
Dan kan deze rust door niets verstoord worden, want wij zijn, wij weten, wij zijn op de goede plek.
Wij zijn niet altijd zo goed, maar wij zijn in de beste handen.
En daar gaat het om.
En dan komt Psalm 131, dus de rust en bevrediging.
Mijn hart is niet verheven, dat hebben wij dus gezien.
Dat is dus het doel.
En hier waar het om het innerlijk herstel gaat.
We hebben tot nu toe altijd in de laatste van de drie psalmen van één groep de plaats gevonden.
Maar die vind je hier niet.
Dat hoef je niet meer.
Want hij is er al.
Hier staat in Psalm 131 voor de eerste keer niet meer Sion of Jeruzalem.
Want hier gaat het nu niet erom dat ik zeg, ja dat is de plaats.
Nee, het gaat hier daarom, hoe is het in mijn hart besteld?
Hoe staat mijn hart ervoor?
En dan komt de laatste groep.
Psalm 132 tot 134, dus die psalmen die wij zo de Heer morgen zullen overdenken.
En daar is het opschrift over deze drie, het doel is bereikt.
De Heer heeft zijn doel met de zijnen bereikt.
En dat gaat weer in drie onderdelen.
Het eerste is, Psalm 132, de plaats.
De plaats die God verkoren heeft.
En ik ga op deze psalmen nu niet zo diep in, omdat dat de beschouwing van morgen zal zijn, zo de Heer wil.
Maar hier in Psalm 132 gaat het om de plaats die de Heer gezocht heeft, uitverkoren heeft.
Die Hij niet zomaar geopenbaard heeft.
Hij had het kunnen zeggen.
In Deuteronomium 12 vers 4, als wij dat lezen.
Deuteronomium hoofdstuk 12.
Dan was het volk nog niet in het land, dan was het nog in de vlakte van Moab.
En Moazes spreekt hen toe en zegt wat er allemaal op hen af zal komen als zij in het land Kanaan komen.
En dan zegt hij in vers 4, nadat hij over de afgoden dienaren gesproken heeft.
Deuteronomium 12 vers 4.
En je zou het ook kunnen vertalen zoeken.
En je zou het ook kunnen vertalen opzoeken.
Maar de oorspronkelijke betekenis is vragen en zoeken.
En hij heeft het dus niet geopenbaard zomaar, maar hij heeft het pas.
En dat is het onderwerp van Psalm 132.
De openbaring van deze plaats die heeft David als eerste en als enige gekregen.
Daarna hoefde dat niet nog een keer weer geopenbaard te worden, want het was openbaar.
En dan heb je in Psalm 133 de eenheid van het volk van God aan deze plaats.
Zie hoe goed en liefelijk is het dat broeders ook tezamen wonen.
De zegen wordt daar verorden.
En uiteindelijk in Psalm 134 de aanbidding van deze eenheid op deze plaats.
En dat is het top, dat is het hoogtepunt van alles.
Daar hebben wij de aanbidding.
En daar heeft mij al menige keren iemand gevraagd, waarom is aanbidding eigenlijk het hoogste van de geloof?
Wat de gelovige kan doen?
Er zijn twee redenen om aan te geven.
De eerste is omdat het voorwerp van de aanbidding het hoogste voorwerp is dat je je kunt denken, namelijk God.
Er is niets hogers dan hij en door hem gegeven van zijn liefde.
En die twee, de vader zoekt aanbidders, zijn de voorwerpen van de aanbidding.
Dus dat is het hoogste onderwerp.
Er is niets hogers.
Dat is de ene verklaring, misschien zijn er nog meer.
Maar voor mij zijn die twee die ik geef voldoende.
Misschien zijn er nog meer.
De tweede verklaring is dat de aanbidding de enige bezigheid is die wij hier op aarde uitvoeren.
En die bij de opname van de gemeente niet haar einde zal vinden.
Maar een eeuwigheid door zal gaan.
De enige activiteit van gelovigen die zij hier op aarde beginnen en die als enige activiteit in alle eeuwigheid door zal gaan.
In de hemel is geen evangelisatie meer.
Zo belangrijk dat het hier op aarde is.
En wij doen het veel te weinig.
In de hemel is geen herdersdienst meer nodig.
Daar zal niemand meer afdwalen van de weg.
In de hemel is geen onderwijs meer nodig.
Daar zullen wij kennen zoals wij gekend zijn.
Maar met deze kennis en in deze volmaaktheid zullen wij eeuwig God en het lam aanbidden.
En daarom is dat het hoogste.
En daarom kunnen wij begrijpen dat dat het laatste en het hoogtepunt van deze Liederen van de opklimming zijn.
Broeders en zusters, wat een schat, wat een rijkdom.
Ik heb nog maar enkele dingen kunnen zeggen.
Misschien nog dat ene wat nog bij hoort.
Dat wij hier nu weer waar wij de plaats voor ogen hebben in alle drie psalmen het woord Jeruzalem, de naam Jeruzalem en Sion vinden.
Dat is dus het slotakkoord zeg maar.
Jeruzalem, Sion.
En het is alleen maar in deze psalm Sion die wij daar vinden.
In psalm 132 hebben wij Sion en ik denk niet Jeruzalem in vers 13.
In psalm 133 Sion en niet Jeruzalem in vers 3.
In psalm 134 in vers 3.
Daar wordt dus als een soort slotakkoord ons deze plaats met die naam voorgesteld die juist alle koren van de liefde van God tot zijn aardsvolk en in overdrachtelijke zin ook tot ons tot inhoud heeft.
Mocht mogen de Heer deze beschouwing morgen zegenen.
Ik hoop dat het niet te moeilijk geweest is, te veel geweest.
Het is een beetje veel geweest, daar ben ik mij wel van bewust.
Maar ik denk het is toch voor velen die een beetje diepere studie willen maken, toch een hulp om dit op zo'n manier een overzicht te krijgen van deze wonderlijke en wonderbare psalmen.
Deze liederen van opklimming die ons tonen de geestelijke groei van een ziel die daarheen komt waar God ons graag wil hebben.
Er is op onze leven, er is op onze leven de vrouw op onze hoofd.
Het liefde is de groei, die troost op zijn God zijn eeuwen.
Dat liefde gaat verloor, dat eeuwen is zijn oog.
Het liefde is de groei, die troost op zijn God zijn eeuwen.
Dat liefde is de groei, die troost op zijn God zijn eeuwen.
Dat liefde is de groei, die troost op zijn God zijn eeuwen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
Dat liefde is de groei, die troost op zijn God zijn eeuwen.
Dat liefde is de groei, die troost op zijn God zijn eeuwen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
De koning en de koning en de heer is gekomen.
Verder ligt er water vanuit de Lieve Vriemdere teen Vanuit de Lieve Vriemdere teen
Vanuit de Lieve Vriemdere teen
Vanuit de Lieve Vriemdere teen
Vanuit de Lieve Vriemdere teen
Verder ligt er water vanuit de Lieve Vriemdere teen
Vanuit de Lieve Vriemdere teen
Vanuit de Lieve Vriemdere teen
Daar komt U rond, U grote Lieve Heer
Daar stoort U in, U stad van tiepe regen
Daar kreeg U roze, waar het zicht gebleeft
Uw God zal zijn, als alle leefte boven
Loopt nog Uw God, nog een ontzettend straat
Als in uw lachen, verder ligt het bieden
Als in uw lachen, verder ligt het bieden …