Het volmaakte offer van Christus
ID
hlh012
Sprache
NL
Gesamtlänge
00:47:06
Anzahl
1
Bibelstellen
n.a.
Beschreibung
n.a.
Automatisches Transkript:
…
Want, ik heb gehoord dat de Broeders hier bezig zijn met het beschouwen van het boek Leviticus en over de offers.
En hebben ze wel wat gezien van de heerlijkheid van zijn werk.
En wie zich enigszins met het werk van de Jezus heeft bezig gehouden,
die weet wel dat, nou ja, een hele maand lang erover spreken te kort zou zijn om veel van die heerlijkheid te zien.
De heerlijkheid van dat werk en de volmaaktheid daarvan is zo groot dat je nooit tot het einde komt.
Ik ben overtuigd dat als wij in de heerlijkheid komen, dat de eeuwigheid niet te lang is om ons altijd daarmee bezig te houden.
En telkens opnieuw weer de heerlijkheid ervan te zien.
Maar we zijn nog op aarde.
En daarom zal ik proberen, kort en wat zakelijk was.
Hij zegt in Hebraïën, ik kom uw wil te doen.
Wat was die wil?
Johannes 13 zegt de heer in vers 3, ik weet dat de vader hem alle dingen in de handen gegeven heeft.
Wat was dat alles wat de vader in de handen gegeven heeft?
We lezen in Romein 8 vers 29, 29 dat God hem die hij tevoren kende bestemd heeft om aan het beeld van zijn zoon gelijkvormig te zijn,
dat deze de eerste geboren zij onder vele broederen.
Wat betekent dat? Hoe ver gaat dat?
Gelijkvormig aan het beeld van zijn zoon, op dat hij God de zoon, die door zijn woord het heeloud tot stand bracht.
Zoals Hebraïën 11 zegt, dat wij die gelijk zouden zijn.
En in Jezus zegt Johannes 14 dat hij naar de vader terug zou gaan en daar het huis van de vader voor ons bereiden zou.
Ja, het huis van de vader ons bereiden zou, op dat wij daar ook zouden gaan en dan zou hij komen om ons te halen.
Denkt u dat in, in de eeuwige hemel, waar de vader en de zoon en de heilige geest in eeuwigheid gewoond hebben.
Wat een wonderbaar huis moet dat zijn.
Waar alles, waar alles alleen maar de weerspiegeling is van wat God is.
God is licht en hem is gans geen duisternis, in Johannes 1 vers 5.
En God is liefde, in Johannes 4 vers 8 en 16.
En daar waar nooit een schetsel geweest is, in Timotheus 2 zegt dat God woont in een ontoegangsverplicht
en geen mens heeft hem gezien en geen mensen daarin gebracht worden.
Dat wij mensen er eeuwig zijn zullen.
En niet als slaven, daar waar zelfs geen engelen zijn en nooit geweest zijn, maar als de eigen kinderen van God.
En dat we dan wat we hebben in Lukas 12 vers 37, waar de heer zegt dat als wij in de heerlijkheid aankomen,
hij zal opstaan om zich te omgorden, om ons te dienen met al de heerlijkheden die daar zijn.
Die hij van eeuwigheid kende en die zijn hart altijd met builgevallen vervuld is.
God is de alleenzalige God, dat betekent die volkomen bevrediging vond in zichzelf.
En dat opdat wij ook dat anders zouden genieten, hij zich omgorden zou om te dienen.
Hij God de zoon, de schepper van hemel en aarde.
Maar die ik ken als de zoon van God, die mij heeft lief gehad en zichzelf van mij heeft overgegeven.
Hoe kan men daar in het hier veel over zeggen.
Maar er zijn nederlijk anders, en er is niemand van ons die deze waarheid volkomen door grond heeft.
Daarvoor is de eeuwigheid nodig.
Maar er zijn vele van ons, de jongeren ook.
Ik hoop dat het niet vele zijn die de heer Jezus nog niet kennen als een heiland.
En die dus nog niet weten wat de heer Jezus gedaan heeft voor hen ook.
Ja ik zeg ook voor hen, ook voor hen die hier zijn en zich niet willen veren.
Ook voor hen die hier zijn en dat ze zich niet bekeren door een eeuwigende hel zullen zijn.
1 Timoteus 2 zegt, 1 Timoteus 2 zegt God onze heiland die wil dat alle mensen en tot de kennis der waarheid komen.
En dan er is 1 God en 1 middelaar tussen God en mensen.
De mens Christus Jezus die zichzelf vergeven als een los prijs voor allen.
Hoort u goed voor allen.
Het is een los prijs die bereid staat voor elk mens.
Maar alleen zij krijgen de delen die het aannemen.
Zoals 2 Korinther 5 ons zegt in vers 21, 20.
Zo zijn wij dan gezanten voor Christus wegen, alsof God door baat wij bidden voor Christus.
Als ze hier zijn die niet bekeerd zijn, denkt u dat een ogenlijk in.
De eeuwige God zendt zijn Zoon.
Dus gewelk zal voorbrengen op dat elk zondag gered zou kunnen worden.
En de eeuwige God die sneekt elke zondag op aarde.
Kom bij mij, laat je met mij verzoenen.
Laat ik de veiligschappen je hart wegnemen.
Wat denk je? Welk oordeel zal een overeenstemming zijn met het feit als ezel wil die genade niet.
Ik wil dat offer van de Jezus niet.
En ik laat u bidden en ik doe het niet.
En toch, dat is de genade van God.
Maar we hebben gezegd dat het onderwerp is het volmaakte offer van Christus.
En dan komt het, welk offer noodzakelijk was.
Als het waar is wat ik u even gezegd heb.
En wat ik gezegd heb is uit Gods woord.
Dat wij straks met gelijkvormig zijn aan de deur van de Zoon van God, van de Heer Jezus.
En dat wij daar zijn zo in het huis van de Vader.
En dat vinden we in Janusveer, Jan 17.
Waar de Heer vers 5 vraagt of omdat hij het werk verbracht heeft dat God hem op aarde te doen gegeven heeft.
En dat is daar niet het werk voor onze zonden, hoewel dat inbegrepen is.
Maar dat is daar het werk wat degene van Johannes de Brandoffer, wat Janus 1 vers 18 zegt.
Niemand, niemand heeft ooit God verschouwd.
De enige geboorde zoon die de schoot heeft hem verklaard.
Dat is het onderwerp voor Johannes.
En hij heeft God verklaard, zodat wij God nu kennen.
Als die zo heilig is dat die de zonden niet zien kan.
Dat er geen duisternis in hem is.
En dat dus onmogelijke zonder in zijn tegenwoordigheid kan komen.
Maar tevens een God die liefde is.
En het wordt twee keer gezegd.
Een liefde die wenst dat elk van die zondaren die vijanden van hem achterbrengen.
Toen te bespuwen, te slaan, hem te vermoorden, wat de verantwoordelijkheid betreft.
Dat hij die toch wilde redden.
Ja daarvoor zijn zoon overgaf.
Wetende wat die zondaren tot hem doen.
Zo kunt u dat begrijpen.
Wat is de mens van het huren?
En wat betekent het werk van de Jezus?
Als wij in het eerste evangelie Matthijs 26 lezen.
Bij de instelling van het avondmaal.
Dan vinden we wat de Heer dan zegt.
Wat zijn werk op het kruis voor hem betekent.
Dan zegt hij in vers 27.
En hij nam de drinkbeker.
En na gedank te hebben gaf hij hen die.
En zei drinkt allen eruit.
Want dit is mijn bloed.
Het bloed van het nieuw verbond.
Dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden.
Vergeving van zonden.
Hebben we dus het werk van de Jezus voorgesteld.
Wat het voor de zonden is.
Inderdaad datzelfde werk.
Heeft onenigveel zijden.
En is voor onenigveel dingen.
Maar het is te groot voor ons.
Om dat in een paar woorden te begrijpen.
Daarom hebben we Matthijs de Heer als het zondoffer.
Zoals we hier duidelijk zien.
En zoals we ook in vers 28 zien.
Waar daar ongeveer dezelfde woorden staan.
Die ik straks aangehaald heb.
Uit Matthijs 2.
De zon des mensen is niet gekomen om te dienen.
Maar om zijn leven te geven tot een losprijs.
Om zijn leven te geven tot een losprijs voor velen.
Maar hier in de vorm van de Griekse woorden.
Iets anders dan 1 Timotius 2.
Want allen kunnen komen.
Wie wil komen en neem het water des levens om iets.
Hier is het voor velen.
Maar de Griekse woorden geven hier aan.
Wie velen hebben er wel aan.
Want toen de Jezus op het kruis stierf.
Toen kende Hij ons.
En wist wie van ons zich bekeren zou.
En wist welke zonde we doen zouden.
En wist welke zonde we doen zouden.
En Hij heeft die zonde op zich genomen.
God heeft die zonde op Hem gelegd.
En Hij heeft het oordeel.
Maar Hij was de alwitende.
En daarom wist Hij wie hem zouden en wie zich zou bekeren.
En ieder die zich bekeert.
Op het moment dat hij zich bekeert.
Krijgt een deel aan het werk van de Jezus.
En wat is bekering?
Bekering is met een oprecht hart tot God te gaan.
En blijven dat Hij zonder is.
Maar er is één woord in Gods woord.
Ja veel.
Maar dat dit daarbij gezegd moet worden.
Wat in Johannes 1 vers 9 staat.
Als we onze zonden beleiden.
God is getrouw en rechtvaardig dat hij onze zonden vergeeft.
En als reinig van alle ongerechtigheid.
God kan geen enkele zonde vergeven.
Die niet beleden wordt.
En is hier één broeder en één zuster in deze zaal.
Die durft te zeggen dat toen hij zich bekeerde.
Hij al zijn zonden voor God beleden heeft.
Ergens niet één want het is onmogelijk.
Als we de sleutel nemen die we in 1 Johannes 3 hebben in vers 4.
Zonde is de wetteloosheid.
En de wetteloosheid is zonde.
Dan betekent dat dat dus alles wat een mens doet.
Zonder rekening te houden.
Met de rechten die de Heer aan scheppen op een mens heeft zonde is.
Dat betekent dus dat elk woord dat hij spreekt zonder te weten.
Dat de Heer het wil dat hij het spreekt zonde is.
Dat elke daad die hij doet zonder te weten.
Dat de Heer wil dat hij het doet zonde is.
Dat elke gedachte die hij heeft.
Waarvan hij niet weet dat de Heer het wil zonde is.
Hoeveel zonden heb ik dan in mijn leven gedaan.
En hoeveel zonden heeft hij.
Hoeveel zonden heeft hij.
Jongen van 10 jaar die hier zit.
Of meidje van 10 jaar.
Hoeveel zonden heb ik in mijn leven gedaan.
En weet je er nog alles.
Omhooglijk.
En dan zie je dat wonder.
God wist het wel.
En de Jezus wist het wel.
En God gaf de Heer Jezus.
En legde alle die zonden op hem.
Die als je de Jezus aanneemt.
Die legde God op hem.
En die droeg het oordeel.
Alle zonden.
Maar waarvan hij wist dat hij ze doen zou.
Al mijn zonden.
Die ik gedaan heb voor mijn bekering.
Maar ook die ik na die tijd gedaan heb.
Helaas.
En ook die ik nog doen zal.
Als ik nog lang op aarde blijf.
Hij kende ze.
Hij legde ze op de Jezus.
En ik kon ze niet bekennen.
De zonden na mijn bekering.
Wist ik helemaal nog niet.
En dan vind het wonderbare.
Dat als we hier vinden.
Dat hij voor onze zonden gestorven is.
Zoals 1 Petrus 2 zegt.
In vers 24.
Wie zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft op het hout.
Dan vinden we in Leviticus 16.
Bij de grote verzoendag.
Een wonderbaar iets.
Dan zien we dat Aaron.
De zonden van het volk bekend.
Op de kop van de bok.
Die in de woestijn gevoerd wordt.
Weggevoerd wordt.
De Heer Jezus.
Als degene.
Zonder beladen orde onderging.
Toen heeft de Heer Jezus.
Die al mijn zonden kende.
Die ik in mijn leven zou doen.
Heeft hij ze beleden.
Voor mij, voor God.
En voor elkeen.
Waarvan hij wist.
Dat hij hem aan zou nemen.
Die ze bekerend zou.
Zodat toen ik tot God kwam.
En misschien maar enkele zonden beladen kon.
Misschien geen 1.
Dat ik alleen maar gezegd heb.
Zoals die toren.
Toen kon God ze vergeven.
Want het oordeel van die zonden.
Had de Heer Jezus gedragen.
En de Heer Jezus had ze voor mij beleden.
Zodat God volkomen bevredigd was.
En ze mij vergeven kon.
Dat is iets van het werk van de Heer Jezus.
De Heer Jezus heeft aan alles gedacht.
En de Vader heeft aan alles gedacht.
En de voortreffelijkheid van zijn werk.
Zie je hier.
Dat alle dingen gedaan zijn.
Zodat het voor elk mens mogelijk is.
Gerecht te worden.
Terwijl het anders onmogelijk was.
Maar nu neem aan.
Mijn zonden zijn vergeven.
Ik was 17 jaar toen ik de zekerheid kreeg.
Dat mijn zonden vergeven waren.
Maar de eerste 2 jaar daarna.
Heb ik geen minuut geluk gehad.
Gelukkig.
Goed ben ik gelukkig geweest.
Ik dacht mijzelf.
In die eerste 2 jaar.
Heeft mijn moeder mij vaak vandaan.
Om te zeggen.
Moeder ik ben bekeerd.
Ik dacht.
Die ziet jou de hele dag.
Hoe kan die geloven dat jij bekeerd bent.
Ik zag mijzelf.
En ik zag dat ik zondig was.
En dat wat ik haatte.
Toch kwam.
Ik wilde alleen maar doen wat de Heer wilde.
En ik deed andere dingen.
En dat is de tweede zaak.
Het is niet alleen dat ik zondige dagen heb gedaan.
Maar mijn natuur was boos.
Ik heb een zondige natuur.
Dat is wat we in 2 Korinther 5 hebben in vers 20 en 21.
Die die de zonde niet kende.
Dat zijn geen zonden.
Dat is die zondige natuur.
De beginsel.
En die die de zonde niet kende.
Heeft hij Gods zonde voor ons gemaakt.
Al dat wij zouden worden Gods gerechtigheid in hem.
Toen heeft de Heer Jezus het oordeel.
Over mijn zondige natuur op zich te houden.
Alsof hij de bron was.
Waaruit al mijn zonden voortgekomen waren.
Alsof hij die zondige natuur had.
Die ik had.
En nu nog bij me heb.
Ik ben in Christ gestorven.
Maar die wil niet dood zijn.
En die probeert altijd weer met dat ongehoorzaamheid te brengen.
En helaas.
Te vaak lukt het hem.
En God heeft het oordeel daarover gedragen.
Op de Heer Jezus uitgeoefend.
En de Heer Jezus zei.
Zo zien we.
Neem eens aan dat mijn zonden vergeven waren.
En dat ik dan zo alleen vergeven van zon in de hemel gebracht werd.
Wat zou de hemel voor mij zijn.
Die hemel waar alles ligt en geen duisternis is.
Die hemel waar geen zon kan ingaan.
En mijn natuur wil alleen maar zondigen.
Wil alleen maar doen.
Wil alleen maar hebben wat God niet heeft.
En God die dood is in tegenwoordigheid.
Wat zou de hemel voor mij zijn.
Als iemand die niet bekeerd is in de hemel zou komen.
Dan zou de hemel de verschrikkelijkste plaats voor hem zijn.
Want alles is daar een strijd met wat hij wil en wenst.
En niets van wat hij wenst is daar.
De Jezus heeft ook daarin voorzien.
Hij is voor mij tot zonde gemaakt.
En God heeft mijn oude natuur.
Die oude mens.
In Christus de dood gebracht.
Zodat Gods woord zegt dat wij met Christus gekruisterd zijn.
En wij die gedoopt zijn.
Hebben dat in de dood beleden.
Wij zijn zoals Romeinen 6 zegt.
Tot zijn dood gedoopt.
Met hem begraven.
Dat wil zeggen wij hebben ons onder het kruis gesteld.
Waarop hij als de gestorvenen hing.
En we zijn met hem in het graf gegaan.
De plaats op aarde natuurlijk.
Maar als de praktische uitdrukking.
Van waar wij met hem zijn voor God.
God ziet ons niet meer in zijn boze toestand.
God ziet ons alleen in het nieuwe leven.
Wat we in de nieuwe geboorte gekregen hebben.
Zoals Hebrides zegt.
Dat de Heer Jezus door zijn werk.
Voor altijd volmaakt heeft.
Degene die geheiligd worden.
En God ziet bij geen enkel gelovige.
Nog een enkele zonde.
Want die heeft hij allemaal geordeeld op het kruis.
Op de Heer Jezus toen hij daar was.
En zijn oude natuur.
Heeft hij daar ook ter dood gebracht.
Dat is de wijze.
Het werk van de Jezus.
Zoals we dat in de evangelie van Marcus vinden.
Het zondoffer.
Maar er vinden we nog twee andere offers.
En dat is belangrijk.
Wat zou het mij gebaat hebben.
Als ik wist dat ik niet in de hel kwam.
Maar ik zo eeuwig hier op aarde heb moeten leven.
In die aarde die van God vervreemd is.
Is het niet zo dat wij al lang verlangen deze aarde te verlaten.
En hoe ouder men wordt hoe meer men verlangt.
Om naar de Heer Jezus te gaan in de hemel.
Maar wij zouden daar niet gekomen zijn.
Voor zo'n mens.
Die ook toch in zijn praktijk zondig is.
Een mens die geschapen is voor deze aarde.
Een mens waarvan hij sterft als hij tien kilometer hoog in de lucht gaat.
Als er in een vliegtuig geen andere voorzorgen genomen zijn.
Hoe zou die in de hemel kunnen zijn.
Die niet gemaakt is voor mensen.
Maar zelfde geschapen hemel die gemaakt is.
Wel voor engelen maar niet voor mensen.
En hoe zou het kunnen zijn in het huis van de Vader.
Waar alleen de eeuwige God gewoond heeft van eeuwigheid.
Hoe zou een mens er kunnen komen.
Onmogelijk.
Zo heeft God ook ons een nieuw leven gegeven.
We kennen Johan 3 wel verspijt.
Vers driehoek maar ook verspijt.
Geboren uit water en geest.
En ik denk we kennen Johan 3 vers 14.
Waarin Jezus zegt.
Dat de zoon des mensen moet verhoogd worden.
Omdat een engele die in hem gelooft.
Het eeuwige leven te krijgen.
Vers 16.
En als zo lief heeft God de wereld gehad.
Dat hij zijn enige geboren zoon gegeven heeft.
Omdat een enge die in hem gelooft niet verloren gaat.
Met het eeuwige leven te krijgen.
Een nieuw leven heeft hij ons gegeven.
Buiten het oude zondige leven van ons.
Maar dat hij een christus ter dood gebracht heeft.
En ook dat natuurlijke leven.
Heeft ons een nieuw leven gegeven.
Een godelijk leven.
Dat nooit gezondigd heeft.
En niet zondig kan.
En dat voor ons het wonderbaar is.
Dat Gods woorden het eeuwige leven noemt.
En wat is het eeuwige leven?
Ewig betekent geen begin en geen einde hebben.
En dan weten we duidelijk.
Dat kan alleen het leven van God zijn.
En in Johan 5 vers 20.
Zegt er 4 vers 2.
Nee 5 vers 20 zegt het ons.
Van de Jezus. Deze is de berachtige God.
En het eeuwige leven.
En de eerste versen van de eerste brief.
Dat hij het eeuwige leven was voor hij mens werd.
Wij hebben dus het leven van God zelf gekregen.
Omdat we dat nodig hadden.
Om in de hemel te zijn.
In de hemel zou ons aardse leven niet kunnen zijn.
Want het is gemaakt, gegeven voor deze aarde.
En we hebben het leven van de zoon zelf gekregen.
Van God de zoon.
Het leven van de vader.
Zoals Colossus 3 zegt. Christus is ons leven.
En dat leven is thuis in het huis van de vader.
Mijn nieuwe leven is altijd in de hemel geweest.
En is er nu ook nog.
Want we hebben dat eeuwige leven in hem.
We vinden nooit in de schrift.
Dat we het eeuwige leven in ons hebben.
We hebben het in hem.
Mijn leven is daar. Nu ook.
Bij de vader. In het huis van de vader.
Omdat we dat alleen kunnen zijn.
Maar dat is niet het gevolg van het zoontoffer.
En niet het gevolg van het schuldoffer.
Maar daar hebben we wat de heer meer aan het kruis gedaan heeft.
Hij heeft alles gedaan wat nodig was.
Omdat God mijn zonden vergeven kon.
Hij heeft het oorlog erover gedragen.
En hij heeft zich beleden voor God.
Hij heeft alles voor God gedaan.
Omdat mijn boze natuur, die niet in de hemel kon komen.
Dat ik daarvan bevrijd werd.
Hij heeft het zonder gemaakt.
Omdat wij zouden worden gerechtigheid van God in ons.
Hij heeft ook alles gedaan wat nodig was.
Om het hoogste te geven.
Wat God wilde geven.
Wat ik aanhaalde.
Uit Romeinen 8 vers 29.
Dat hij, die hij tevoren gekend heeft.
Ons, die zonen waren.
Heeft hij tevoren bestemd.
Aan het beeld van zijn zoon gelijkvormig te zijn.
Omdat hij de eerste geboren zal zijn.
In vele broederen.
Dus hem gelijkvormig.
De scheppen van hemel en aarde.
Hem gelijkvormig.
Die, zoals Johannes 1 vers 18 zegt.
Altijd in de schoot van de vader geweest is.
En ook nooit verlaten.
Altijd zijn zo.
Hem gelijkvormig te zijn.
En zoals de heer zegt.
Zoals ik aangehaald heb.
Johannes 17 vers 4.
De heer zegt vader.
Ik heb u verheerlijk op de aarde.
Zo verheerlijk mij nu.
Met de heerlijkheid die ik bij u had.
Eer de wereld was.
Verstaat u goed.
De heer beroept zich op zijn werk op aarde.
Dat wat in Johannes 1 vers 18 staat.
Dat niemand heeft op God aanschouwd.
De enige geboren zoon.
Die in de schoot van de vader heeft hem verklaard.
En daarom kan hij zeggen.
Johannes 14.
Wie mij gezien heeft.
Heeft de vader gezien.
En Johannes 3.
Wordt met oog op hem gezegd.
God geeft de geest niet met mate.
Want hij deed alles voor de heilige geest.
Zoals Kallos 1 zegt.
In vers 19.
Het was het welbehagen.
De ganse goddelijke volheid in hem te wonen.
En door hem.
Allerdings met zich te verzoenen.
De direen van God is geopenbaard.
En wie heeft hem geopenbaard?
De enige die het doen kon.
Want hij was de enige zoon.
Er waren geen zonen van God meer.
Hij alleen kende God als vader.
Die is op aarde gekomen.
En heeft hem geopenbaard.
En toen is hij naar het kruis gegaan.
In zijn leven op aarde openbaarde hij God.
En toen ging hij naar het kruis.
Wat heeft hij daar gedaan?
Daar liet hij zien.
Dat dat wat de slang tegen Eva gezegd had.
In Genesis 3.
Dat dat een leugen was.
De slang zei.
Kom tot Eva.
In Genesis 3.
En zeg tot haar.
Is het zo dat God gezegd heeft.
Jij zult niet eten van alle bomen.
De sots.
Maar een keer verder zegt de slang.
Jij zult daarvan niet eten.
Nee.
Toen zei de slang tot de vrouw.
Jij zult dood niet sterven.
God weet.
Dat er dagen als geen dagen eten.
Zo zullen je ogen geopend zijn.
Worden en gezocht als Godwezen.
Ken het goed en het kwaad.
Daar zei God.
Heeft jullie niet lief?
Jullie denken het.
Maar het is niet waar.
Zijn jullie het hoofd van de schepping?
Waarom mag je van die bomen niet eten?
Het is niet waar.
God heeft gezegd niet te sterven.
Een leugen.
God liegt.
Maar hij is naar ijverig op je.
Hij wil niet dat je zo hoog klimt.
Dat je net als hij het kwaad en het goed kent.
Dat is toch één van geloofnes.
En bevestig daarmee de leugen van de slang.
En elk mens die zich niet bekeert.
Bevestigt de leugen van de slang.
En zegt daarmee.
God is niet rechtvaardig.
God is niet goed.
Want hij zal mij verdoemen voor de hel.
En toen ging er een mens naar het kruis.
Een mens kwam hier op aarde.
Een mens die zijn hele leven God gediend heeft.
Die zegt een koning.
Ik weet dat jij mij altijd hoort.
Want altijd wat hem wel behagelijk is.
Die gewoon zo moest tot de dood.
Ja tot de dood aan het kruis.
Snipje 2.
Die mens ging aan het kruis.
En daar droeg hij het oordeel van mijn zonden.
Omdat hij de enige die zeggen kon.
Mijn God, mijn God.
Waarom heb je mij verlaten.
Want hij had zijn hele leven al die God verheerlijkt.
Maar hij moest het doen.
Omdat hij mijn lief had.
En omdat de Vader hem in zijn hand gegeven heeft.
Om al die die hij uitgekoren had.
Waarvan ook de Vader wist.
Dat ze zich bekeren zouden.
Om die te redden.
Alles te doen wat nodig was.
Dus droeg hij het oordeel over mijn zonden.
Dus werd hij voor mij tot zonde gemaakt.
En werd mijn zondige natuur in hem veroordeeld door God.
Maar dat niet alleen.
Zo is er geen oordeel voor mij.
Toen heeft hij op het kruis God geopenbaard.
Zoals God nog nooit geopenbaard is geworden.
En ook nooit meer geopenbaard is geworden.
Ja toen heeft hij aan het kruis God meer verheerlijkt.
Dan God verheerlijkt had kunnen worden.
Als de zonde niet ingekomen was.
Hij nam dat verschrikkelijke.
Dat inkomen van de zonde.
Waardoor God zo onteerd is.
En zo beledigd is.
Dat gebruikte hij om God meer te verheerlijken.
Dan God ooit verheerlijk worden was.
Kon Gods liefde groter geopenbaard worden.
Dan dat hij zijn zoon gaf.
Om een zonde als ik.
Om een zonde als ik.
Waarvan zijn woord zegt in Genesius 6.
Al het gedichtsel van de gedachten van zijn hart.
Is ten allen daag alleen de bolst.
Dat hij voor die mens zijn zoon gaf.
En dat hij die mens opneemt.
In zijn eeuwige huis.
En dat hij die mens deelgeeft.
Wat in zijn raadbesluit staat.
Gelijkvormig aan het beeld van zijn zoon.
En zoals we in feeste drie hebben gezegend.
Met alle geestelijke zegeningen in de hemel.
In Christus Jezus.
Dus met dat wat de eigen deel van de vader en de zoon was.
En dat ons deel zou zijn.
Kan man van die logen en dat die liefde is.
Kan man zo'n liefde begrijpen.
Voor kleine niet te geschetselen.
Die het wagen met hun vuile handen zijn zoon naar het kruis te brengen.
En als hij daar hangt te bespuwen, te slaan, te honen.
Dat hij voor die die zoon geeft.
En ze daarna die plaats geeft.
Dat heeft Jezus op het kruis geopend.
Dat de vader hem gaf.
Om ons te redden.
En ons de eeuwige heerlijkheid te geven.
Daar heeft hij bewezen hoe waar het woord van God is.
Ten dag als je daarvan sterft, moet hij sterven.
Toen hij mijn plaats innam, moest hij sterven.
Daar heeft hij bewezen hoe heilig God is.
Toen hij er op het kruis mijn zonden droeg.
Moest hij roepen, mijn God, mijn God.
Waarom heb je mij verlaten?
Daar zien we al de eigenschappen van God.
Dat God licht is.
Dat God licht is.
En in mijn geheel geen duisters is.
Dat God liefde is.
Volkomen geopenbaard.
Hoe geopenbaard?
Toen de heer Jezus op het kruis het werk verbracht.
En in de heer Jezus.
Kon God meer geopenbaard worden.
En de mens heeft dat gedaan.
Johan de Heer zong in een lied.
Geen mens kan voor een mens voldoen.
We begrijpen wat hij bedoelde, maar het was niet waar.
Alleen een mens kon voor mij sterven.
Geen ene kon voor mij sterven.
God kon niet voor mij sterven.
God kan niet voor mij sterven.
God kan niet voor mij sterven.
Een mens moest voor mij sterven.
Daarom is de Jezus mens geworden.
Hoewel hij toch de eeuwige God was.
Daarom is hij naar het kruis gegaan.
En als mens geopenbaard was geworden.
En God verheerlijkt.
Zoals God ook nooit meer verheerlijk zou worden.
En dan zegt hij dat in Johannes 4.
Ik heb u verheerlijkt op de aarde.
Ik heb u verheerlijkt op de aarde.
Zo verheerlijk mij.
En dan zegt hij in vers 22.
Vader.
In vers 21 spreekt hij over de zijnen.
En hij zegt.
Vader, ik heb hun die heerlijkheid gegeven.
Die jij mij gegeven hebt.
Omdat ze daar zijn.
En omdat de wereld als wij komen zal zeggen.
De vader heeft hen lief gehad.
Zoals hij de zoon lief had.
En zoals we het in Filipie 3 vinden.
In vers 21.
Als de heer Jezus komt.
Dat hij het lichaam onze vermedering veranderen zal.
Tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid.
Als wij naar het vaderhuis gaan.
Ons leven is nu al veranderd.
Dat leven dat ik heb.
Dat ziet u niet.
Maar dat leven dat ik heb.
Dat is het heerlijkste zoon van God in de hemel.
Hij die God de schepper is.
Van hemel en aarde.
God de zoon is mijn leven.
Mijn lichaam.
Nee dat is niet zo.
Maar het zal gelijkvormig zijn aan het lichaam van zijn heerlijkheid.
Zeker het lichaam.
Waarin hij opgestaan is uit de doden.
Maar dat nog niet bekleed was met die heerlijkheid.
Het lichaam nu bekleed met de heerlijkheid van het huis van de vader.
De eeuwige heerlijkheid.
Daarin zal ik gelijkvormig zijn.
Als de Jezus komt.
Als hij over 3 minuten komt.
Dan zullen de lichamen van allen die bekeerd zijn veranderd worden.
En bekleed zijn met dezelfde heerlijkheid.
Die de Heer Jezus als zoon van God in de hemel heeft.
En zo zullen we hem ingaan.
Als we daar komen.
Dan zullen onze lichamen alleen maar de weerspiegeling zijn.
Van al de heerlijkheid van het huis van de vader.
De weerspiegeling zijn van zijn heerlijkheid.
Volkomen gelijk aan hem.
Zoals vers 21 het zegt.
Dat als we met hem 22.
Met hem aan de aarde komen.
De wereld zal zeggen.
De vader heeft hem lief gehad.
Zoals hij de zoon lief had.
Met hem aan de aarde komen.
De wereld zal zeggen.
De vader heeft hem lief gehad.
Zoals hij de zoon lief had.
Maar ze komen in dezelfde heerlijkheid.
Dat heeft het bevorderd.
Dan dat door de Jezus.
Was er meer nodig voor hem om het te doen?
Oh ja er waren meer dingen om te doen.
Dat hij ook een lichaam moest hebben.
Dat gelijk vormacht haar aan.
Dat daarvoor het was.
Dat hij een leven moest hebben.
Dat werkelijk beantwoord de hemel.
Maar dat niet alleen.
Dat wij ook zouden weten.
Wat het betekende.
Waarom de Jezus naar het kruis moest gaan.
En waarom ons lichaam niet geschikt was voor die heerlijkheid.
En waarom.
Wat ons toestand werkelijk was.
Als iemand tot bekering kwam.
En zou denken.
Ja ik heb één zoon in mijn leven gedaan.
En bewust ook dacht.
Onders genoeg om naar hemel in de hel te komen.
Maar zou hij dan nu al.
Dat kunnen zeggen.
De zoon van God.
Die mij heeft lief gehad.
Die zichzelf voor mij heeft overgegeven.
Hij zou het misschien kunnen zeggen.
Maar dat zou toch weinig werken voor die ene zoon.
Maar jezelf ziet in het licht van God.
En dat zie je als je bekeerd bent.
Als je ziet hoeveel zon je gedaan hebt.
Als je de maatstaf van Gods woord neemt.
Zoals ik die zo straks aanhaalde.
Uit de heer Johannes 3.
In vers 4.
Want elke daad van ongehoorzaamheid.
Ieder woord, iedere gedachte.
Iedere daad zondes.
Al het gedichtsel van de gedachten van een hart.
Is nu al een dag alleenlijk boos.
Hoeveel miljoenen.
Hoeveel miljarden zonden.
Heb ik dan gedaan in mijn leven op aarde.
En al die zonden.
Heeft de heer Jezus op zich genomen.
En het oordeel erover gedragen.
Allemaal.
Die straf heeft hij betaald.
Het moet voor hem geweest zijn.
En hoe ben ik gewaar geworden.
Geleerd dat zo was.
Er is nog nooit iemand die tot bekeering kwam.
En die toen wist hoe grote zon hij was.
Dat leert in de praktijk van het leven na die tijd.
Daar leren we.
Dan willen we dit en we kunnen het niet.
Dan moeten we ons iedere dag voor de heer veropmoedigen.
En zeggen aan de heer.
We wilden alleen maar voor u leven.
Maar we hadden het niet gedaan.
We hebben veel daden gedaan waarbij we niet eerst gevraagd hebben.
Of het uw wil was.
We hadden geen gedachte van waarvan we niet wisten dat uw wil was.
We hebben veel daden gedaan waarbij we niet eerst gevraagd hebben of het uw wil was.
We hebben geen gedachten gehad waarvan we niet wisten dat uw wil was.
En we hebben woord gesproken waarbij we niet gevraagd hebben of uw wil was.
En we hebben u niet de hele dag lief gehad.
Zoals in Deuteronoom 68.
Dat hij de schepper dat vraagt.
Om onze liefde met al onze mogendheden.
Met ons verstand.
Met ons lichaam.
Met onze geest.
Met onze ziel.
Ja, zoals in de drie evangelieën.
Doordat je zelf uitgebreid wordt met alles wat we zijn.
En we hebben het niet gedaan.
Hoeveel zonden hebben we dan gedaan.
En dan zien we pas.
Wat een of van de jeest gedragen heeft.
Wat hij gedaan heeft.
Hoe groot zijn liefde moet zijn.
En hoe groot moet de liefde van de vader geweest zijn.
Dat hij duizend zonen voor gaf.
Om zulke schetselen.
Om die te brengen in zijn heerlijkheid.
Ik herhaal wat ik in het begin zei.
Hoe ouder men als gelovige wordt.
Hoe meer afschuwen we van onszelf krijgen.
Maar hoe meer we verlangen naar het ogenblik.
Brokken de aarde verlaten.
En ons lichaam veranderd wordt.
Tot gelijkvormigheid.
Aan het lichaam van zijn heerlijkheid.
Zoals we in zullen gaan.
In het huis van de vader.
En dat is wat we hier hebben nu.
Het werk van de Jezus.
We hebben de volmaaktheid van het werk van de Jezus.
En het volmaakte offer.
En dan zien wij.
Al wat hij gedaan heeft.
Is volmaakt.
Hij heeft drieëndertig jaar op aarde geleefd.
Waarom heeft hij drieëndertig jaar op aarde geleefd?
Waarom is hij niet net als Adem als een volwassen man op aarde gekomen?
Waarom is hij niet, laten we zeggen, vijf dagen voor het kruis op aarde gekomen?
Zoals het paarsland in Exodus 12.
Vijf dagen voor het geslacht eruit gezocht moest worden.
De heer Jezus wist wat ons leven op aarde zou zijn.
En hij heeft ons hier op aarde gelaten.
Om door deze wereld te gaan.
Ten eerste omdat God wenst een getuigenis hier op aarde te hebben.
Maar de slachtoffers spreken.
Moeder Medema.
En hij wilde ook dat we de heer Jezus zouden leren kennen zoals hij hem kent.
Oh het is wonderbaar aan de heer Jezus te denken.
Als de zoon van God die mij het lief gaat.
Het oordeel mij zonder te dragen is.
Maar het is wonderbaar voor ons allen.
Aan de heer Jezus te denken.
Wij die hem in de praktijk van ons leven hebben meegemaakt.
Die hem meegemaakt hebben als wij afgedwaald waren.
Zoals we in Matthijs 18 hebben.
Waar het gaat over gelovigen die afgedwaald zijn.
De schapen.
En die ons daarna gegaan is.
En opgezocht heeft.
En ons teruggebracht heeft.
En dan als we voor afschuw over onszelf huilden.
Zijn arm om ons sloeg.
En zei ik heb je nog altijd lief.
Hoe hebben we hem daarin leren kennen.
We hebben hem leren kennen in omstandigheden.
Ik zal een geval vertellen.
Hier in Nederland.
Een zuster die ik als jong meisje kende.
En de man is overleden.
Ik was een paar dagen tevoren bij hem.
En het was een heel goed huwelijk.
Een jaar later trof ik haar.
Ik zei hush met je.
Toen zei ze ik ben zo gelukkig.
Dat ik bang ben dat mijn hart breken zal.
Dat mijn hart te klein is voor dat geluk.
Toen zei ze.
Ja je weet hoe wij verbonden waren.
Mijn man en ik.
Maar als de heer tegen me zegt.
Je kunt je man terugkrijgen.
Maar dan moet je dat geluk missen.
Dan zou ik zeggen.
Nee die prijs is te groot.
Dat niet.
Dat is de heer.
In de verschrikkelijkste omstandigheden.
Dat zijn mee de gelukkigste weken van mijn leven geweest.
In de verschrikkelijkste omstandigheden.
Maar doordat de heer Jezus bij me was.
En mijn hart gelukkig maken kon.
In die omstandigheden.
Daar heb ik hem leren kennen.
Zijn liefde.
Zoals Johannes 13 staat.
Zijn liefde is tot het einde.
Het staat niet in de triek.
Zijn liefde is tot het einde.
Dat wil zeggen waar je ook heen zit.
Naar boven.
Naar onder.
Naar rechts.
Naar links.
Naar voor.
Naar achteren.
Dat kan niet zijn.
Zijn liefde is groter.
Zijn liefde was groter.
Dan mijn afschuwelijkheid.
Met al die miljarden zonnen die ik gedaan heb.
Zijn liefde was groter.
Dan die afschuwelijke natuur van mij.
Wat ik als geloverde gedaan heb.
Waarin ik hem niet geëerd heb.
Er was niets.
En dat heb ik in de praktijk van mijn leven ondervonden.
Veel dingen.
Nee, niet genoeg.
Maar toch niet meer.
En dat is het wonderbare.
Waarom wij ook op aarde zijn.
Een getuige voor hem te zijn.
Maar dat wil ik verder doen.
Om hem te leren kennen.
De zoon van God die mij het liefde had.
Maar niet alleen zich voor mij het overgegeven.
Maar die ook.
Hier op mijn leven op aarde.
De oude omstandigheden door gegaan is.
Waarin ik door kan komen.
Zodat hij mij verstaan kan.
En begrijpen kan.
Toen ik in het concentratiekamp was en geslagen werd.
Toen zei hij.
Ik weet dat.
Ik ben zelf ook geslagen.
Toen ik in andere omstandigheden was.
Dan komt hij tot en zegt.
Ik ken het uit ervaring.
Nee, hij is nooit ziek geweest.
Maar soms vinden we toch.
Dat hij zelf onze kranken in zijn lichaam gedragen had.
Toen hij ziek werd.
Voelde hij de zwaarte daarvan.
Zodat hij het uit ervinding kan.
Hij heeft honger geleden.
Hij heeft dorst geleden.
Hij is vermoeid geweest.
Hij heeft alles ervaren wat in ons leven voor kan komen.
Waarom?
Hij heeft ervaren als mens.
Zodat hij met ons mee voelen kan.
En onze harten versterken kan.
Zoals ik straks van me zucht vertelde.
Zoals ik het van mezelf vertelde,
Zoals ieder.
Ieder van ons die grote moeilijkheden heeft ervaren.
In zijn leven heeft ervaren.
Maar handlarselijk.
Oh.
En hij heeft omzicht.
Hij hoefde alles te lograneren.
Maar soms....
Alleen al zijn zorg.
Handel.
In zijn leven ervaren heeft.
Er is geen nood.
Op de Jezus is het antwoord daarop.
En is voldoende voor ons.
Er is geen zegen die we krijgen.
Of het is op grond van wat hij gedaan heeft.
En wat hij doet.
En straks doen zal.
Als hij komt om ons te halen.
Om bij zich te brengen.
Dat is het wonderbaar wat we hier hebben.
En wat we hier voorstellen.
En dat is de volmaaktheid.
Van dat wat we hier hebben.
Niet van zijn werk.
Wat een rijkdom.
Dat we dat weten.
En dat is wat we hier hebben.
Wat is het antwoord daarop.
Maar daar wil ik niet over spreken.
Dat is het onderwerp van onze medemaat die het straks zal doen.
Maar als we deze heerlijkheid zien.
Kan het anders.
Kan er een ander antwoord op zijn.
Op in ons hart zijn.
Heer Jezus neemt u mijn handen.
En leidt me zo.
Dat uw naam herverheerlijk wordt.
Neem mijn leven.
En laat het zijn tot u heer Jezus.
Die korte tijd dat we op aarde zijn.
En wij willen van u getuigen.
En tegenover die wereld.
Die u gekruisigd heeft.
En alleen in kruisende kraf had.
Tegenover die wereld laten zien.
Dat wij uw lief hebben.
En dat het de vreugde van ons hart is.
U te dienen.
Onze knieën u te buigen.
En in alle dingen te vragen.
Heer wat wilt u dat ik doe zo. …