Ps 127+128
ID
rb015
Idioma
NL
Duração total
01:02:06
Quantidade
1
Passagens bíblicas
Ps. 127; Ps. 128
Descrição
Ps 127+128
Transcrição automática:
…
Geliefde broeders en zusters en vrienden, we willen inderdaad iets lezen uit Gods Woord,
uit het heilige Woord van God, dat altijd tot recht,
we moeten slechtste harten open doen,
zodat God in onze harten zijn zaad in kan leggen,
en dat daaruit vrucht voortkomt.
We willen iets lezen uit het Oude Testament, uit het boek van de Psalmen.
En ik heb gedacht aan beide Psalmen 127 en 128.
Zalm 127, vers 1.
Een lied, Hamaalot, van Salomo.
Zo de Heere het huis niet bouwt, te vergeefs arbeiden zijn bouwlieden daaraan.
Zo de Heere de stad niet bewaart, te vergeefs waakt de wachter.
Het is te vergeefs dat gij vroeg opstaat, laat op blijft, eet brood des marten.
Het is al zo dat hij het zijn beminden als in de slaap geeft.
Ziet, de kinderen zijn een erfdeel des Heeren.
De vrucht van de buik is een beloning.
Gelijkte pijlen zijn in de hand van een held, zo zijn de zonen der jeugd.
Welgelukzalig is de man die zijn pijlkoker daarmee gevuld heeft.
Zij zullen niet beschaamd worden als zij met de vijanden spreken zullen in de poort.
We hebben Psalm 127 gelezen en we willen nog Psalm 128 lezen.
Psalm 128, vers 1.
Een lied Hamalot.
Welgelukzalig is een ieder die de Heere vreest, die in zijn wegen wandelt.
Want gij zult eten de arbeid uwerhanden.
Welgelukzalig zult gij zijn en het zal u wel gaan.
Uw vrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis.
Uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel.
Ziet, al zo zal voorzeker die man gezegend worden die de Heere vreest.
De Heere zal u zegenen uit Sion en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen al de dagen van uw leven.
En gij zult uw kindskinderen zien vrede over Israël.
Dank u wel.
We hebben bij het lezen gemerkt dat deze psalmen zeer veel beelden en het is ja ook zo dat die psalmen eigenlijk iets zijn wat de volk Israël gehoord.
En het is ook zo dat de psalmen eigenlijk iets zijn wat het volk Israël toebehoort.
Zij hebben zonder twijfel psalmen gezongen en zij zullen het ook weer doen.
En dan als het tot dan toe ongelovige volk Israël, tenminste tot een deel, tot geloof in een Messias, de Heer Jezus Christus, komt.
Dit deel wordt in de Heilige Schrift, in het Oude Testament, meestal de overblijfsel genoemd.
En de overblijfsel zal ook dat beleven wat de psalmen hier na elkaar tonen.
Als ik dat zeg dan heeft dat betrekking op de psalmen Hamaalot.
Dit woord is een Hebreeuwse woord en dat betekent eenvoudig dat het liederen zijn die op treden, traptreden, gezongen worden.
En we kunnen er aan denken dat het overblijfsel eenmaal zal optrekken naar Jeruzalem.
Maar dat betekent ook dat er in hun hart stappen zijn die ook naar boven gaan.
Ze zullen steeds meer begrijpen van de gedachten van God.
Deze liederen hier kan men in elk drie liederen samenvatten.
Ik wil dat even laten zien, psalm 120, 121 en 122.
Dan komt een tweede groep, 123, 122, 121 en 122, tot 125.
En dan komt de derde groep waarmee we ons nu willen bezighouden.
Ze begint met de psalm 126 tot de psalm 128.
Dan mogen we eens een korte blik werpen op het begin van de psalm 126.
Toen de heer de gevangenen Zions terugbracht, waren wij gelijk aan hen die dromen.
En dat herinnert aan de tijd wanneer het volk Israël in de gevangenis was, 70 jaar,
en dat daarna uiteindelijk de Heer ze terugbrengt naar hun land.
Dat is voor hen iets heel wonderbaars geweest.
En ze herkennen dat God zijn hand daarin heeft.
Daarom zeggen ze, wij waren gelijk aan hen die dromen.
Dat hadden ze helemaal niet gedacht dat God dat zo zou doen.
En dat ze dan weer in het land mochten terugkeren.
En dan komen we in de psalm 127 tot het punt
dat ze zeggen, alles wat we hier meemaken heeft God alleen gedaan.
Als hij het niet doet, kunnen we het niet.
De eerste gedachte is de gedachte die zich op Israël betrekt.
Maar we mogen van deze psalm ook praktische beginselen voor onze tijd ontlenen.
Want het moet ook tot onze harten spreken.
En God wil dat ook.
Hij heeft ons de psalmen ook gegeven.
En hij wil dat we ook uit de psalmen iets leren.
We leren in de psalmen bijvoorbeeld op een ongewone manier de Heer Jezus kennen.
Als we denken aan psalm 22
Hij begint met de woorden, mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?
Dat spreekt einduidig van de Heer Jezus.
En zo zijn er vele psalmen die direct over hem spreken.
We zien dus, het heeft ook een betekenis voor ons.
Als we nu wat van psalm 127 bekijken.
Dan zien we allereerst, zo de Heer het huis niet bouwt, de vergeefsarbeiden zijn bouwlieden daaraan.
De bouwlieden hebben wel geprobeerd te bouwen.
En de psalm is van Salomo.
En Salomo heeft een groot huis gebouwd, namelijk het huis van God, de tempel.
En hij weet toch, niet ik bouw, maar God moet het doen.
God zal het ook doen.
We mogen het eens toepassen.
Bouwen, dat is er ook vandaag.
De gemeente.
Wie doet dat?
Natuurlijk, misschien broers, zusjes.
Maar wie staat er dan achter?
Natuurlijk heeft God ook gaven gegeven.
Hij heeft bijvoorbeeld in Efeser 4 de gaven gegeven van een leraar en van een herder.
En van evangelisten.
En ieder heeft ergens een taak.
Ook een taak om mee te helpen bij de bouw.
Namelijk de bouw van de gemeente, van de vergadering.
Maar wij mogen en moeten weten dat degene die werkelijk bouwt, de heer is.
Als hij niet bouwt, is alles te vergeefs.
En daarom moeten diegenen die een taak hebben in de opbouw, in de afhankelijkheid van de heer zijn en van hem alles verwachten.
Het gaat er niet om veel te doen.
Mensen doen soms heel veel.
Actief.
Veel dingen doen.
Dat kan goed zijn.
Maar als de heer niet degene is die bouwt, is het te vergeefs.
Komt er niets goeds uit voort.
En als we het volgende gedeelte van het eerste vers nemen.
Als de heer de stad niet bewaakt, is het te vergeefs.
Als de heer de stad niet bewaakt, is het te vergeefs.
Dan hebben we in de gemeente misschien moeilijkheden.
Misschien komt er kwaad in de gemeente.
Wie wacht daarover?
Wie bewaart de individuen?
Wie bewaart de broeders en zusters op hun weg?
Zij zelf?
Hij, de heer doet het.
En als wij het zelf geloven te kunnen doen, is het te vergeefs.
Dan komt de vijand en brengt ons ten val.
Opnieuw, afhankelijkheid van de heer.
Rekenen op de genade van de heer.
Niet op eigen kracht.
Niet op eigen kunnen.
Vaardigheden.
Nee, de heer is het.
Dat geldt ook voor de gemeente.
Dat we werkelijk allen in deze afhankelijkheid van de heer zijn.
Om op de juiste weg te blijven.
Dan hebben we vers 2.
Het is te vergeefs dat gij vroeg opstaat. Laat opblijven, eet brood der smarten.
Weer iets wat vergeefs is.
Vroeg opstaan is toch goed?
Speed opblijven is toch goed?
Veel doen is toch goed?
Foul zijn is toch niet goed?
Dat is juist.
Maar de heer staat, als ik dat doe en mijn ik doet het.
Het komt op mij zelf aan.
Ik moet nu hier actief zijn.
Dat moet onbedingt gedaan worden en ik moet het doen.
Zonder aan de heer te denken.
Dat staat erachter, zonder aan de heer te denken.
Dan is het te vergeefs.
Als ik dat uit mijzelf doe, is het te vergeefs.
Het is te vergeefs.
Het brood der smarten staat hier.
Waar smarten staat in het Nederlands, zouden ook zorgen kunnen zijn.
Dat men bezorgd is, dat men voor iets moet zorgen.
Ik weet niet of er in het Nederlands ook zo'n zin is.
Zijt om niets bezorgd, zegt het in Filippa 4.
In deze zin.
Dat is te vergeefs.
Als ik niet de weg en de kijk op de heer heb.
Als ik niet de weg en het oog op de heer gericht heb.
Daar wijst ons deze psalm bijzonder op.
En dan staat er aan het eind,
dat hij het zijn beminden als in de slaap geeft.
Salomo schrijft dat hier.
En waarschijnlijk heeft hij zich herinnerd aan een gebeurtenis in zijn jeugd.
Toen had hij in werkelijke hingave aan God geopferd.
Toen had hij in werkelijke overgave aan God geofferd.
We lezen dat in 1 Koningin 3.
En dan slaapt hij.
En dan krijgt hij een droom.
En in die droom vraagt God hem, vraag iets wat ik u zal geven.
Ik ben een kleine jongen.
Ik kan niet deze grote volk leiden.
Als u mij niet de wijsheid geeft die ik nodig heb.
Als u niet aan mijn zij bent.
Ik kan het niet.
Deze beden, deze vraag van Salomo die hij daar uitgesproken heeft in slaap.
Die is goed bevallen bij God.
En God zegt omdat u niet gevraagd hebt om rijkdom.
En niet gevraagd hebt om altijd te overwinnen tegen de vijanden.
Maar om wijsheid hebt gevraagd.
Zal ik je dat geven.
En dat andere waar je niet om hebt gevraagd.
Dat geef ik je ook.
Dus geeft hij het zijn beminden als in de slaap.
Eenzinnig over het woord zijn beminden.
Dat is precies een woord dat een vertaling is van een naam die God aan Salomo heeft gegeven.
God heeft Salomo namelijk Jedidja genoemd.
En dat betekent geliefde van de heer.
Daarom mogen we dit zeker juist op Salomo betrekken.
Ik denk dat we hebben verstaan dat het om de hartshouding van Salomo ging.
Niets te denken van zichzelf.
Maar op God te vertrouwen.
Dat is de betekenis ook.
Dan zien we in vers 3.
De kinderen zijn een erfdeel van de heren.
Kinderen krijg je toch zo.
Werkelijk.
Een erfdeel van de heer.
De heer geeft het.
Zowel in natuurlijke zin.
Zoals we het hier hebben.
Als ook in geestelijke zin.
Zonen zijn ook iets dat spreekt van de vrucht die iemand heeft.
Daarom wordt ook gesproken van de lijbesvrucht aansluitend.
Ja.
God geeft dat.
Dat moet je eenvoudig begrijpen.
Je moet achter deze dingen inderdaad God zien.
En dat betekent God erkennen in zijn doen.
En dat betekent God vertrouwen in zijn doen.
En dat is ook fundamenteel voor ons.
Voor ieder van ons.
Het is fundamenteel om de heer te herkennen in de wegen die hij gaat.
Dat brengt ons namelijk tot afhankelijkheid van hem.
Dat brengt ons namelijk tot afhankelijkheid van hem.
En het is fundamenteel om hem volledig te vertrouwen.
In de versen 4 en 5 wordt dan gesproken over de pijlen.
Natuurlijk zien we dat dat Israël als eerste betreft.
En misschien zelfs in heel directe zin.
Daar was het namelijk zo dat de zonen de verdedigers van hun ouders waren.
Maar de zonen spreken over kracht.
En de kracht die hier wordt bedoeld is de kracht om tegen de vijand te worden.
En deze kracht komt ook weer uit.
En dan is er geen schaamheid.
Geen schaamheid.
Geen schaamheid. Waarom niet? Omdat men op God volledig niet vertrouwt.
God houdt zich aan zijn woord.
God houdt zich aan zijn beloften.
Als hij iets belooft, houdt hij dat.
Men wordt niet beschaamd als men daar de hand op legt.
Laten we dat ook allen doen.
Hoe doen we dat dan?
Als ik de jongeren hierna vraag, hoe doe je dat dan?
Zodat je je iedere dag opnieuw aan de Heer aanbeveelt.
Dat doen we in het gebed.
Waar we onze afhankelijkheid uitdrukken.
Anders hebben we toch niet nodig om te bidden.
We vragen het daarom, omdat wij het niet hebben.
En het is bovendien een uitdrukking van ons vertrouwen.
Want we bidden immers en we geloven immers ook dat de Heer ons kan helpen.
En geliefden, laten we dat werkelijk doen.
Vertrouwen hebben in deze grote, liefhebbende Heer.
We hebben ons nu enigszins met Psalm 127 bezig gehouden.
En we zien daar wat God allemaal doet.
Wat hij in zijn genade en goedheid doet.
En dat komt op de eerste plaats.
En nu komt Psalm 128.
En nu toont God ons, dat geheel heeft immers nog een tweede kant.
Ja, daar ben ik aan gesproken.
Zojuist hebben we toch gezien, dat God alles doet.
Maar hij doet het met diegenen die ook zijn gedachten van God willen vasthouden.
Hier gaat het om verantwoordelijkheid.
Hier gaat het om verantwoordelijkheid.
Zojuist ging het om de genade.
Nu gaat het om de verantwoordelijkheid die wij hebben.
Want we kunnen immers ook een weg in onafhankelijkheid van de Heer gaan.
En op zulke een weg zal de Heer ons niet te hulp komen.
En daarom zien we nu, wel gelukzalig is een ieder die de Heren vreest.
Godsvrucht.
Dat betekent niet dat men angst heeft voor God.
Nee, degene die op God heeft vertrouwd, heeft toch geen angst voor God.
Maar degene wil zo graag zo handelen dat het God behaagt.
Hij wil niets doen wat God niet behaagt.
Dat is Godsvrucht.
Godvrezendheid.
Dat is een houding van het hart die God ook beantwoordt.
We lezen in de spreuken meerdere keren over Godvrezendheid.
Laten we misschien enkele bekijken.
Allereerst uit Spreuken 9, vers 10.
De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid en de wetenschap der heiligen is bestand.
Dan in hoofdstuk 8, vers 13.
De vreze des Heeren is te haten het kwade, de hoofdvaardigheid en de hoogmoed, en de kwade weg.
Ik haat ook de mond der verkeerdheden.
Vooral de eerste deel.
De vreze des Heeren is te haten het kwade.
We begrijpen het.
Omdat het God niet behaagt.
Daarom doet men het.
En dan nog enkele bladzijden verder.
In hoofdstuk 14, vers 26.
In de vreze des Heeren is een sterk vertrouwen.
En vers 27.
De vreze des Heeren is een springader des levens.
Om af te wijken van de strikken des doods.
Zo geeft het een rij van versen over de goddesvoort.
Zo is er een hele rij versen over de vreze des Heeren, die haar oorsprong in het hart heeft.
Als we dat nu zien in de vers 128, dan is als eerste ons hart aangesproken.
De goddesvoort.
De vreze des Heeren.
Dan zien we als volgende dat onze voeten worden aangesproken.
Vers 1b.
Die in zijn wegen wandelt.
Daar gaat het om onze schreden, onze stappen die we doen.
Dan gaat het erom dat we de wegen van de Heer in zijn wegen wandelen.
En daarvoor moeten we zijn wegen kennen.
Daar worden onze voeten aangesproken.
Vers 2.
Daar gaat het om de handen.
Natuurlijk eten we niet de arbeid.
We eten natuurlijk de vrucht van de arbeid.
Dat betekent dat we er iets van gaan hebben.
Arbeid.
We hebben net gezien dat het vergetelijk is dat het hier vroeg opstaat.
Het is te vergeefs dat je vroeg opstaat enzovoort.
Wat we hier zien is dat iemand in de vreze des Heeren met zijn handen arbeidt.
En dat hij vraagt wat wil de Heer dat ik doe.
En dat hij dat werk doet wat de Heer hem oplegt.
En dan is er veel te doen.
Dan is het niet alleen het werk dat we iedere dag moeten doen om ons levensonderhoud te verdienen.
Maar dat is op het geestelijke terrein.
Heb ik misschien ook arbeid in deze zin in de gemeente, in de vergadering?
Zie ik daar misschien waar iets gedaan hoort te worden omdat de Heer het wil?
Zie ik daar dat ik hingabe zien moet doen?
Misschien waar het niet zo makkelijk is?
We leven ja met elkaar.
En er zijn welke met wie je heel goed en zonder probleem leeft.
Dat is eenvoudig.
Maar misschien is het werk om iemand te helpen, iemand op te helpen die moeilijk is.
Iemand op te beuren die een moeilijk karakter heeft.
Dan is dat niet zo makkelijk voor ons.
En toch staat er gelukzalig zul je zijn.
Je moet de taken die de Heer voor je legt zien.
We hebben van de verzameling gesproken.
Maar gaan we ook maar in een kleineren bereik.
Daar hebben we ook afgaven.
Daar hebben we afgaven in de familie.
Daar heeft een vader zijn taken.
Daar heeft een moeder haar taken.
En daar hebben ook de kinderen die een of andere afgave.
Maar ik denk bijzonder aan de vader.
Heb ik niet ook een taak bij mijn kinderen?
Heb ik dan niet een mooie taak om hen tot de Heer te brengen?
Kan ik dan niet ook de vrucht van de arbeid van mijn handen zien?
Maar slechts daarom omdat de Heer het heeft gedaan.
Maar ik mag het desondanks uit de hand van de Heer aannemen en arbeiden in dat opzicht.
Dan hebben we grote taken.
En die moeten we met hingave uitvoeren.
Of er is iemand die een oude moeder heeft.
En een oude vader en hij moet voor hen zorgen.
En dan denk ik misschien ook aan diegenen die we kennen die ons omgeven.
Waarom zijn ze rondom ons?
Waarom is meneer Maja mijn buurman?
Heeft God hem mij niet misschien als buurman gegeven?
Heb ik misschien een taak?
Moet ik hem misschien de Heer voorstellen?
Mag ik misschien proberen hem duidelijk te maken hoe mooi het is om met de Heer Jezus te leven?
Maar om überhaupt de Heer Jezus te kennen te leren.
Kennen te leren als de persoonlijke heiland.
Die mijn zonden heeft gedragen op het kruis.
En ook die van mijn buurman.
Misschien heb ik daar een taak.
En daarna.
Gelukzalig zult gij zijn.
Dat is het antwoord dat God dan ook geeft.
En het zal u wel gaan.
Ja, misschien dat God dan ook het geeft dat de lieve nachtbaar dan tot het geloven aan de Heer Jezus komt.
En dat we dan broeders worden.
Broeders worden in de Heer Jezus.
En dat we naast elkaar de weg kunnen gaan.
En de Heer Jezus te volgen.
Gelukzalig zult gij zijn.
En het zal u wel gaan.
En dan komt iets, een innerlijke zegen die de Heer wil geven.
Uw vrouw.
Zal zijn als een vruchtbare wijnstok.
En als ik het juist zie dan staat er in het Nederlands aan de zijden van uw huis.
In het binnenste van uw huis.
En ik denk dat deze uitdruk wil laten zien, de huizen hadden meestal een hof.
Ja, en dat in deze huizen, in het binnenste, de vrouw had gewerkt.
Ja.
En welk werk heeft ze gedaan, dat wordt in beeld uitgedrukt.
Beeld van vreugde.
De wijn.
En beeld van vrucht.
En dat in het binnenste van het huis.
Dat geeft de Heer dan.
Wat is de voorwaarde?
Vrezen des Heeren.
De wens om de Heer te behagen.
En wat we hier ook zo mooi zien, dat is, er wordt over de man gesproken.
En er wordt gesproken over de vrouw.
En ze volgen samen de Heer.
Dat is een heel belangrijk gezichtspunt.
Dat als de Heer een echtpaar geeft.
Dat ze gemeenschappelijk in de vrezen des Heeren de weg gaan.
Misschien heeft hij meer de taak in het uiterlijke.
Maar zij heeft meer de taak in het innerlijke.
Dat zien we hier.
En daar komt vrucht uit voort.
Nog eens, de wijnstok spreekt over vrucht en blijdschap.
En welke vreugde heeft een gelovige man, als hij de ingave van zijn gelovige vrouw ziet.
Deze gemeenschap die ze met elkaar hebben.
Deze gemeenschappelijke Heer die ze volgen.
En waarin ze elkaar wederzijds ondersteunen.
Het tweede gedeelte van vers 3.
Ja, de zonen om de tafel.
Dat is natuurlijk heel belangrijk.
Dat is natuurlijk een heel mooi beeld van het gezin.
Als er de vader en de moeder zijn en de kinderen en allen aan de tafel.
Een tafel is in Gods woord steeds een symbool van gemeenschap.
Men heeft iets gemeenschappelijks.
Gemeenschappelijk eten.
Gemeenschappelijke gesprekken.
Waar de zonen met de vader, met de moeder, met elkaar spreken.
We zien dat het een heel mooi beeld is.
Maar nu gaat de psalmist nog een etage lager.
Spruiten van een olijfboom of olijfplanten.
Dat wordt eigenlijk bedoeld. Het zijn spruiten van een olijfboom.
Onderaan.
Die zijn eerst verborgen.
Daarna worden ze pas zichtbaar.
Dat toont dat deze olijfplanten of spruiten...
voortkomen uit een verborgen leven.
En wel een verborgen leven met de Heer.
Gebedsleven.
Vader en moeder.
Die bidden voor de kinderen.
En waar in deze verborgenheid van de familie...
voor de Heer deze bidden voor de kinderen worden uitgesproken.
Olijfboom, sprossen.
Olijf, spruiten.
Bovendien is dat natuurlijk iets wat na die tijd vrucht voortbrengt.
Dat komt tevoorschijn en dat draagt nieuwe vrucht.
En dat draagt zelfs nieuwe vruchten als de oorspronkelijke olijfboom er niet meer is.
In Zuid-Frankrijk heb ik een olijfboom gezien die een heel koude winternacht bevroren is.
En de boom zelf leek dood te zijn.
Hij was niet dood.
De oude stam, die is later geveld.
Maar wat er uit tevoorschijn kwam...
...dat waren precies deze olijfspruiten die tevoorschijn kwamen.
Welke zegen van God?
Ik denk dat u het herkent.
We herkennen dat.
Ik denk dat u het herkent.
Dat God zegen geeft als er dit verborgen leven is.
Dit verborgen leven met de Heer.
En dan komt vers vier en vijf nogmaals een samenvatting eerst.
En dan komt vers vier en vijf nogmaals een samenvatting eerst.
En dan komt vers vier en vijf nogmaals een samenvatting eerst.
En dan komt vers vier en vijf nogmaals een samenvatting eerst.
En dan vers vijf.
De Heer zal u zegenen uit Sion.
Wat is dan Sion?
Sion was de stad van David.
En Sion is een gedeelte van Jeruzalem.
En in Sion, op deze berg Sion, is de tempel opgericht.
Het huis van God stond daar.
Overigens heeft deze berg een meervoudige betekenis.
U kent waarschijnlijk de gebeurtenis van Abraham die zijn zoon Isaak heeft geofferd.
En die moest trekken naar Moria.
Genesis 22.
En op Moria moest hij zijn zoon opferen.
Daar stond het altaar.
En daar heeft God hem deze widder gezegd die hij dan stelvertredend voor zijn zoon Isaak opferen durfde.
En daar heeft God hem deze ram getoond die hij dan plaatsvervangend mocht offeren voor zijn zoon.
En in Ekroniken 7 lezen we dat juist op deze plaats de tempel werd opgericht.
Daar wilde God wonen.
Dat spreekt ja van de opfer van de Zijn Jezus.
Op deze basis heeft God zijn huis opgericht.
En van deze basis uit laat hij zijn zegen uitgaan.
Daarom staat er de Heer zal u zegenen uit Sion.
En laten we het nu eens nieuw testamentisch nemen.
Dan hebben we ook een huis van God.
Dat staat in Ephesia 2.
Dat de gemeente het huis van God is.
Dat God bouwt.
En wie woont daarin?
God zelf.
En dat spreekt over de Heer Jezus.
En dan zien we van waar de zegen uitgaan.
En dan zien we waar de zegen vanuit gaat.
Ik denk dat we deze gedachtengang heel goed kunnen volgen.
Sion.
Huis Gottes.
Huis van God.
Hij woont daar.
Zijn woonplaats.
Zijn woonplaats.
Hij zelf.
Hij zelf.
Van hem komt de zegen.
En dat heeft dan uitwerkingen zoals we lezen in vers 5.
En u zult het goede van Jeruzalem aanschouwen.
Al de dagen van uw leven.
Dat is een belofte die God gegeven heeft natuurlijk aan zijn volk Israël.
Maar laten we er eens aan denken.
Je hebt het Sion.
En dan heb je Jeruzalem daar rondomheen.
De grote stad.
Van Sion gaat de zegen uit.
En het zal goed gaan voor de hele stad.
Namelijk Jeruzalem.
En dat te zien was een zegen voor het volk.
Ik kom nog even terug op het begin.
Toen hebben we gezien dat het volk Israël zal terugkeren en de Messias zal aannemen in geloof.
Een overblijfsel in ieder geval.
En nu spreek ik over dingen die het volk in de toekomst zullen overkomen.
Israël is nu nog in ongeloof.
Als geheel.
En het zal zelfs de zogenoemde Antichrist aannemen.
Maar er zal een overblijfsel zijn dat de Antichrist niet aanneemt.
Maar wacht op de Messias.
Op de Heer Jezus Christus.
En ze zullen lang wachten.
Ik bedoel lang niet in de zin van een hele lange tijd.
Maar ze hebben het gevoel dat het lang duurt.
Ze hopen dat Hij komt.
Hopelijk komt Hij spoedig en bevrijdt ons.
En dan zal een gedeelte van dit overblijfsel in Jeruzalem zijn.
En een ander gedeelte zal naar de woestijn gevlucht zijn voor de Antichrist.
En dan komt de Messias.
En dan zullen ze zien wat Hij doet.
Hoe Hij Jeruzalem bevrijdt.
En hoe Hij haar opneemt.
Zich om haar bekommert.
En ze zullen ingaan in het reik, het duizendjarige reik van de Heer.
En dat betekent vers 5 ook.
En dat betekent vers 5 ook, ze zullen het werkelijk zien en meemaken.
En zullen zich erin verheugen.
Dan komen we op de zesde vers.
En dan komen we bij vers 6.
En daar zult u uw kindskinderen zien.
En nu blijf ik even bij de gedachte Israël.
Dan zien we dit duizendjarige reik.
En dan zien ze hun kinderen komen.
En de kinderen van hun kinderen.
En ze zullen zich erin verheugen dat ze mogen leven in het duizendjarige reik.
In vrede en gerechtigheid.
En de laatste zin, vrede over Israël.
Juist dat zal dan voor Israël het geval zijn.
Maar we durven het ook voor ons nog een keer aan te wenden.
Is het niet ook voor ons zo, dat als we deze zegen ontvangen omdat we in vreze des Heeren onze weg gaan.
Dat we dan ook deze vrede zullen genieten.
En ook de blijdschap hebben dat ook onze kindskinderen op de weg zijn.
Welke blijdschap moet dat ook voor een plaatselijke vergadering zijn.
Als er daar opgroeiende kinderen zijn.
En dan daarna weer kinderen.
En dat ze allen de Heer toebehoren.
De Heer Jezus aannemen als hun persoonlijke heiland.
Welke blijdschap voor ouders.
Welke blijdschap voor grootouders.
Als ze zien dat ook de kinderen de Heer Jezus kennen en liefhebben.
We hebben ons nu bij Psalm 128 met de zijde van de verantwoordelijkheid bezig gehouden.
Laat ons nog even terugkomen op Psalm 127.
Maar als de Heer het huis niet bouwt, bouwen de bouwleiders.
Ik wil het daarom nog een keer zeggen, omdat dat het eerste punt is.
En dat is iets wat in het hart van onze Heer is.
Dat Hij in genade en liefde handelt.
En als Hij bij ons dat ziet wat we in Psalm 128 hebben gezien.
Dan geeft Hij ook zijn zegen.
Maar Hij doet het uit zuivere genade.
Hij doet het uit zuivere genade.
Ja, we leven uit genade.
We mogen kinderen van God zijn uit genade.
We mogen tot de gemeente van God behoren uit genade.
En iedere dag ervaren we zijn genade.
Vandaag even, zo goed als morgen weer.
Het kan echter zijn dat Hij in zijn genade nu komt.
Het kan zijn dat we helemaal niet meer thuiskomen.
Dat is ook zijn genade.
Zijn liefde tot zijn gemeente.
En dan neemt Hij haar op tot zich.
En laat mij dan nog één laatste gedachte noemen.
Zou hier iemand zijn,
die de Heer Jezus nog niet kent als zijn persoonlijke heiland.
Die niet weet, mijn zonden zijn mij vergeven.
Die zou op dat ogenblik als de Heer Jezus komt verloren zijn.
Het zou voor hem voorbij zijn.
In één ogenblik.
En daarom nog een bede aan het hart.
Dat zegt de schrift.
Laat u met God verzoenen.
Geloof in de Heer Jezus en u zult behouden worden.
En dat is iets wat God in zijn woord zegt.
En dan zijn er geen vragen meer en geen twijfel.
Dat wens ik ons allen toe.
Dat we allen meegaan naar Hem toe.
En dat zal vreugde zijn.
Voor ons.
Maar ook voor Hem.
Welke vreugde is het voor Hem,
om degene die Hij gekocht heeft bij zich te hebben.
Die Hij tot in de dood heeft lief gehad.
Die wil Hij bij zich hebben.
Ik wens dat we allemaal daarbij zullen zijn. …